ECLI:NL:RBDHA:2022:5846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot terugbetaling van lening voor inburgering en beoordeling van inburgeringsplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2022, wordt het beroep van eiseres tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeeld. Eiseres had een lening afgesloten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs voor inburgeringslessen en diende deze lening terug te betalen vanaf 1 maart 2021. De rechtbank behandelt de vraag of het besluit van de minister om de lening niet kwijt te schelden en de inburgeringstermijn niet te verlengen, terecht was. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelt dat de bezwaren niet ontvankelijk zijn omdat het besluit van 7 november 2019, waarin de minister al had besloten dat de lening niet zou worden kwijtgescholden, in rechte vaststaat.

Tijdens de zitting erkent eiseres dat het eerdere besluit in rechte vaststaat, maar voert aan dat zij ziek is geweest en onder behandeling stond van een psychiater. De rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om het besluit van de minister te weerleggen. Eiseres heeft te laat aangevoerd dat er sprake was van onzorgvuldige besluitvorming, wat in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2759

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit waarin is bepaald dat zij het geld dat zij van de Dienst Uitvoering Onderwijs heeft geleend voor een cursus en/of examen vanaf 1 maart 2021 dient terug te betalen.
Met het besluit van 23 februari 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft eiseres laten weten dat zij inburgeringsplichtig is en haar een datum genoemd waarbinnen zij voldaan moet hebben aan die plicht. Om de daarvoor benodigde lessen te kunnen volgen heeft eiseres geld geleend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Bij besluit van 7 november 2019 heeft verweerder eiseres laten weten dat zij verwijtbaar niet tijdig is ingeburgerd, en dat de lening haar niet zal worden kwijtgescholden. Daarbij is aangegeven dat eiseres pas hoeft te beginnen met terugbetalen als zij klaar is met inburgeren. Op 3 september 2020 bericht verweerder eiseres dat zij alle examenonderdelen van het inburgeringsexamen gehaald heeft.
Wat heeft verweerder besloten?
2 Verweerder heeft bij besluit van 18 september 2020 besloten dat eiseres vanaf
1 maart 2021 moet beginnen met het terugbetalen van haar lening (die in totaal €9.975,76 bedraagt). In het bestreden besluit handhaaft verweerder dit standpunt. Daarbij geeft hij ook aan dat de bezwaren van eiseres tegen het besluit, inhoudende dat de lening niet wordt kwijtgescholden en dat de inburgeringstermijn niet wordt verlengd, kennelijk niet ontvankelijk zijn. Daarover was al op een eerder moment besloten, namelijk op 7 november 2019. Eiseres is daar toen niet tegen opgekomen zodat dat besluit in rechte vast staat. Ook heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiseres genoemde omstandigheden niet maken dat hij de hoogte van de lening en de hoogte van het maandbedrag onjuist heeft vastgesteld. Verweerder verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit op dit punt daarom ongegrond.
Wat vindt eiseres in beroep?
3 Eiseres heeft op zitting erkend dat het besluit van 7 november 2019 in rechte vast staat. Zij heeft verder op zitting verteld dat zij ziek is geweest en daarvoor onder behandeling van een psychiater stond ten tijde van belang. Verweerder heeft in de brief van 7 november 2019 daarom in redelijkheid niet kunnen volstaan met de enkele opmerking dat de door eiseres ingestuurde brief van haar psycholoog van 1 oktober 2018 geen ander licht op de zaak werpt. Ten aanzien van de hoogte van de boete verwijst eiseres naar haar bezwaargronden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4 De rechtbank stelt vast dat eiseres pas op zitting aangevoerd heeft dat sprake was van onzorgvuldige besluitvorming met het besluit van 7 november 2019. Dit punt is zodanig laat pas aangevoerd dat de rechtbank dit in strijd acht met de goede procesorde. De rechtbank zal deze grond dan ook niet betrekken bij zijn oordeel. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat deze grond in deze procedure niet tot een ander oordeel had kunnen leiden.
5 Eiseres heeft voor wat betreft de kennelijk ongegrondverklaring verwezen naar haar bezwaargronden. Verweerder heeft in het bestreden besluit op die gronden gereageerd. Nu eiseres in beroep niet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder tekortschiet, kan de beroepsgrond al hierom niet slagen.
Conclusie
6 Het beroep is ongegrond
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.