ECLI:NL:RBDHA:2022:5847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie op basis van twijfel over identiteit en nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Sierra Leone, had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van twijfels over zijn identiteit en nationaliteit. De afwijzing was gebaseerd op een taalanalyse die in het verleden was uitgevoerd, waaruit bleek dat eiser taalkundig niet herleidbaar was tot Sierra Leone. Eiser voerde aan dat hij aan de vereisten voldeed en dat de taalanalyse niet meer relevant was, omdat hij inmiddels een nieuw paspoort had verkregen van de Sierra Leoonse autoriteiten.

De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, en dat de staatssecretaris op basis van de taalanalyse en de bijbehorende rapporten van Bureau Land en Taal de afwijzing had kunnen onderbouwen. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om de twijfels van de staatssecretaris weg te nemen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie terecht was, en dat er geen sprake was van excessief formalisme. Eiser's beroep op de hardheidsclausule werd eveneens afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van deze clausule rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de verlening van het Nederlanderschap een zaak van groot gewicht is, waarbij de identiteit en nationaliteit van de verzoeker buiten twijfel moeten zijn. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige identificatieprocessen in naturalisatieprocedures en de rol van deskundigenadviezen in de besluitvorming van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In de uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers verzoek om naturalisatie.
Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 10 september 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 maart 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft op een eerder moment aangegeven niet naar zitting te zullen komen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft een verzoek tot naturalisatie ingediend en daarbij zijn Sierra Leoonse paspoort overgelegd wat geldig was van 9 mei 2016 tot 9 mei 2021. Verweerder heeft dat afgewezen omdat aan eisers paspoort niet de waarde kan worden toegekend die eiser er graag aan toegekend zou willen zien. De identiteit en nationaliteit van eiser is niet met de vereiste zekerheid vast te stellen.
Wat vinden partijen in beroep?
2 Eiser is van mening dat sprake is van excessief formalisme en vraagt aandacht voor de menselijke maat. Eiser heeft voldaan aan het vereiste van overleggen van een geldig buitenlands reisdocument en een buitenlandse geboorteakte. In het verleden is eiser om onduidelijke redenen onderworpen aan een taalanalyse. Hieruit bleek dat hij taalkundig gezien niet herleidbaar was tot Sierra Leone. Hoewel eiser met een contra-expertise aangetoond heeft wel degelijk uit Sierra Leone te komen, blijft de historie hem achtervolgen. Doordat eiser na de taalanalyse een paspoort in Sierra Leone heeft aangevraagd en verkregen heeft, heeft hij bewezen dat verweerder niet meer kan vasthouden aan de oude taalanalyse. Verweerder maakt aannames die niet onderbouwd zijn over de wijze waarop eiser zijn paspoort heeft verkregen. In beroep heeft eiser een verklaring overgelegd van een Imam over de wijze waarop eiser zijn vorige paspoort heeft verkregen. Ook overlegt eiser een kopie van zijn nieuwe paspoort waarbij de Sierra Leoonse autoriteiten bevestigen dat alles in orde is en daarmee deugdelijke verificatie heeft plaatsgevonden. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN.
3 Verweerder benadrukt in het verweerschrift dat de uitkomst van de taalanalyse van Bureau Land en Taal (BLT) uit 2006 eiser nog steeds mag worden tegengeworpen. Volgens de wet moeten in een procedure rondom verlening van het Nederlanderschap de identiteit en nationaliteit van een verzoeker buiten iedere twijfel zijn. Er is geen sprake van excessief formalisme door vast te houden aan deze wettelijke eis. Het is niet duidelijk of er voorafgaand aan de afgifte van eisers nieuwe paspoort en de consulaire verklaring een deugdelijke identificatieproces heeft plaatsgevonden. Afwijken van de voorwaarden van artikel 7 van de RWN is niet mogelijk, ook niet met toepassing van de hardheidsclausule.
Tot slot stelt verweerder dat de door eiser in beroep overgelegde verklaringen buiten beschouwing dienen te blijven omdat deze niet bij het bestreden besluit betrokken konden worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4 De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan verweerder is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. De verlening van het Nederlanderschap is, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en verweerder is dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker te verlangen. Gelet hierop is het in de naturalisatieprocedure aan verweerder om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn nationaliteit heeft aangetoond. [1]
Verweerder heeft de twijfel aan de identiteit van eiser in de eerste plaats gebaseerd op de uitkomst van de in de asielprocedure van eiser uitgevoerde taalanalyse.
Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 22 januari 2020 [2] volgt dat een rapport van Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT, voorheen Bureau Land en Taal (BLT)) een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Verweerder mag op het advies van TOELT afgaan, nadat het heeft nagegaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
De rechtbank is van oordeel dat de taalanalyses zoals opgenomen in het rapport van
19 mei 2006 en de reactie op de contra-expertise van 12 maart 2008 van Bureau Land en Taal net als rapporten van TOELT deskundigenadviezen zijn aan verweerder ten behoeve van zijn bevoegdheden. Beoordeeld dient te worden of verweerder deze deskundigenadviezen aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag leggen heeft mogen leggen
Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusies die zijn getrokken in het rapport en de reactie, inhoudende dat eiser er niet in is geslaagd om door middel van de taalanalyse de twijfel weg te nemen die is gerezen over de door eiser opgegeven herkomst. Het advies en de reactie van Bureau Land en Taal op de door eiser ingebracht contra-expertise, zijn door de rechtbank en in hoger beroep gevolgd. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die de bij verweerder door de taalanalyse gerezen twijfel hebben weggenomen.
Daarnaast zegt het feit dat de autoriteiten van Sierra Leone het paspoort echt hebben bevonden niets over de verkrijgingswijze en de inhoudelijke juistheid van het document [3] . Verder tonen de door eiser overgelegde gegevens met betrekking tot zijn reis naar Guinee in 2016 niet aan dat hij daadwerkelijk naar Sierra Leone is gereisd om zijn toenmalige paspoort aan te vragen en op te halen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiser niet zijn aangetoond met de overgelegde documenten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het besluit niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, zoals door eiser gesteld. Hiertoe overweegt dat rechtbank dat de bevoegdheid iemand tot Nederlander te neutraliseren aan verweerder toekomt en dat de regel daarbij dat iemands identiteit en nationaliteit buiten iedere twijfel moet zijn, in het algemeen een geschikte, noodzakelijke en evenwichtige regel is. Niet is gebleken dat de toepassing van deze regel in dit geval onevenredig is. De rechtbank betrekt daarbij dat niet is aangetoond dat sprake is van bewijsnood. Uit het algemeen ambtsbericht van mei 2011 blijkt onder andere dat op de ambassade, voordat afgifte van het aanvraagformulier voor het paspoort plaats vindt, eerst een persoonlijk interview wordt afgenomen om vast te stellen of de persoon in kwestie Sierra Leoner is. Eiser zou ter onderbouwing van zijn standpunt meer informatie of eventueel beschikbare documenten over dit persoonlijk interview kunnen overleggen. Daarnaast heeft eiser ter zitting uitgelegd dat de autoriteiten door tussenkomst van zijn nicht navraag naar hem gedaan hebben in zijn geboortedorp. Ook daarvan zou eiser nog meer informatie kunnen overleggen om de verkrijgingswijze van zijn paspoort beter uit te leggen.
5 Het beroep van eiser op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 10 van de RWN
slaagt evenmin. De rechtbank overweegt hierover dat alleen zeer bijzondere omstandigheden van humanitaire aard grond kunnen zijn voor toepassing van genoemd artikel. In wat eiser naar voren heeft gebracht bestaat geen aanleiding om te oordelen dat verweerder zijn beroep op de hardheidsclausule ten onrechte niet heeft gehonoreerd. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat de hardheidsclausule op grond van artikel 10 van de RWN geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de voorwaarden van artikel 7 van de RWN. Nu eiser niet voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden, kan hij reeds daarom geen geslaagd beroep doen op artikel 10 van de RWN.
Conclusie
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 juli 2013, (ECLI:NL:RVS:2013:501) en van 17 januari 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:109).
3.zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1165