ECLI:NL:RBDHA:2022:5866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
NL22.9959
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet; rechtmatige binnentreding en staandehouding; tijdige piketmelding; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die zowel de Syrische als de Libanese nationaliteit bezit, heeft tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen hebben ingestemd met het achterwege laten van een zitting.

De rechtbank heeft in haar overwegingen geconstateerd dat de eiser aanvoert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de vereiste machtiging voor binnentreding en het proces-verbaal ontbraken. Echter, op 7 juni 2022 zijn deze documenten alsnog aan het dossier toegevoegd, waardoor de beroepsgrond van eiser niet slaagde. Eiser voerde ook aan dat de piketcentrale niet tijdig was verwittigd, maar de rechtbank oordeelde dat de juiste melding op 30 mei 2022 was gedaan.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring, die door verweerder zijn aangevoerd, niet door eiser zijn betwist. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had ook geen recht op een lichter middel, aangezien hij eerder had verklaard niet terug te willen keren naar Libanon.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9959

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben ermee ingestemd dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Eiser heeft op 2 juni 2022 de gronden van beroep ingediend. Op 4 juni 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 8 juni 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en zowel de Syrische als de Libanese nationaliteit te bezitten.
2. Eiser voert allereerst aan dat het binnentreden van de woning, de staandehouding en de aanhouding van eiser onrechtmatig zijn geweest. In het dossier ontbreken immers de voor binnentreding vereiste machtiging en het proces-verbaal dat betrekking heeft op het binnentreden van de woning en de aanhouding van eiser. Hierdoor is de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig.
3. Op 7 juni 2022 heeft verweerder alsnog de (juiste) machtiging tot binnentreden in een woning en het proces-verbaal van binnentreden aan het dossier toegevoegd. Uit het proces-verbaal van binnentreden blijkt dat de verbalisanten in het bezit waren van een machtiging tot binnentreden en dat deze machtiging aan eiser is getoond. [1] Deze machtiging bevindt zich in het dossier en is afgegeven op 28 mei 2022 en elektronisch ondertekend op 29 mei 2022. Nu de (geldige) machtiging tot binnentreden in een woning en het proces-verbaal van binnentreden aanwezig waren ten tijde van het sluiten van het onderzoek, kan de beroepsgrond van eiser niet slagen.
4. Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit van meet af aan onrechtmatig is, aangezien verweerder heeft nagelaten de piketcentrale te verwittigen over eisers inbewaringstelling. De piketmelding die op hem betrekking heeft, ontbreekt immers in het dossier. Eiser heeft zelf zijn gemachtigde gebeld die vervolgens beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Op 7 juni 2022 heeft verweerder alsnog de juiste melding vreemdelingenpiket toegevoegd aan het dossier. Hieruit blijkt dat verweerder op 30 mei 2022 om 6:56 uur de advocatenpiketdienst op de hoogte heeft gesteld van eisers inbewaringstelling. Op 30 mei 2022 om 7:20 uur heeft mr. W.A.E.M. Amesz deze piketmelding geaccepteerd. Mr. Amesz heeft vervolgens ten behoeve van eiser op 30 mei 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep is echter, in onderling overleg met eisers gemachtigde in de onderhavige procedure, op 1 juni 2022 weer ingetrokken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. De zware gronden 3a, 3d, 3f en 3i en de lichte gronden 4a, 4c en 4d zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat eiser de voorbereiding van het vertrek ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
8. Volgens eiser had verweerder moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij zich nooit aan het toezicht heeft onttrokken. Hij heeft zich aan zijn meldplicht gehouden en was beschikbaar. Nu de verslagen van de vertrekgesprekken van 23 maart 2022 en 12 april 2022 in het dossier ontbreken, kan ook niet worden geverifieerd wat eiser heeft verklaard over zijn vertrekplicht. Daarnaast mocht eiser de beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op het door hem ingestelde hoger beroep afwachten in Nederland. Verweerder heeft dan ook ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij zich niet aan zijn vertrekplicht heeft gehouden.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de gronden 3a, 3d, 3f en 3i en de lichte gronden 4a, 4c en 4d die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd en de door verweerder gegeven toelichting, op het standpunt mocht stellen dat in dit geval geen lichter middel kan worden toegepast. Dat eiser hoger beroep heeft ingesteld bij de Afdeling maakt dit niet anders, nu het hoger beroep geen schorsende werking heeft. Slechts een daartoe strekkende voorlopige voorziening leidt tot schorsende werking. Daar is hier geen sprake van. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat eiser voorafgaand aan zijn inbewaringstelling bij meerdere gelegenheden heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Libanon. [2] Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat het (opnieuw) toepassen van een lichter middel niet gaat leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser voert tot slot aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering, aangezien niet blijkt dat verweerder een laissez-passer heeft aangevraagd ten behoeve van eisers uitzetting en er ook nog geen vlucht is geboekt.
11. In het verweerschrift is toegelicht dat er sinds 28 april 2022 een aanvraag loopt voor afgifte van een laissez-passer. Eiser is op 30 mei 2022 in bewaring gesteld. Op 2 juni 2022 heeft verweerder opnieuw een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Nu is gebleken dat verweerder drie dagen na het opleggen van de maatregel een uitzettingshandeling heeft verricht, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.HV02 Schriftelijk verslag omtrent het binnentreden.
2.Verslag vertrekgesprek van 23 maart 2022, verslag vertrekgesprek van 11 mei 2022 en het proces-verbaal van gehoor van 30 mei 2022, alle toegevoegd aan het dossier.