ECLI:NL:RBDHA:2022:5870

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
NL22.9743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de opheffing van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Georgische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin hem op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 7 juni 2022 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring van kracht was geweest.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser had aangevoerd dat de maatregel onrechtmatig was, omdat het terugkeerbesluit dat aan de bewaring ten grondslag lag, niet in het dossier aanwezig was. Echter, de rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit op 3 juni 2022 alsnog aan het dossier was toegevoegd en dat dit besluit rechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de eiser geen lichter middel had kunnen worden opgelegd, omdat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zwaar als licht, voldoende waren om aan te nemen dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9743

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben ermee ingestemd dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Eiser heeft op 1 juni 2022 de gronden van beroep ingediend. Op 3 juni 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft op 7 juni 2022 de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft het onderzoek op 9 juni 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Georgische nationaliteit te bezitten.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaand aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd, omdat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende terugkeerbesluit ontbreekt in het dossier.
4. Bij besluit van 27 maart 2022 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod opgelegd. Dit besluit ligt ten grondslag aan het bestreden besluit. Op 3 juni 2022 heeft verweerder alsnog het besluit van 27 maart 2022 toegevoegd aan het dossier. Nu het rechtmatige terugkeerbesluit aanwezig was in het dossier ten tijde van het sluiten van het onderzoek, kan de beroepsgrond van eiser niet slagen.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
6. Eiser voert aan dat van het bestaan van een vordering om in april in persoon bij de AVIM [1] te verschijnen niet is gebleken uit het dossier. De zware gronden 3b en 3c en de lichte grond 4a zijn dan ook ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
7. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. In het dossier bevindt zich een vordering om in persoon te verschijnen van 27 maart 2022. Hieruit blijkt dat eiser is gevorderd om op 4 april 2022 in persoon te verschijnen bij AVIM in Den Haag. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware gronden 3b en 3c en de lichte grond 4a voor het overige niet heeft bestreden. Gelet op de uitspraak van de Afdeling [2] van 25 maart 2020 kan verweerder volstaan met de toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen en is een nadere motivering niet vereist. [3] Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de lichte gronden 4c en 4d niet heeft betwist. De zware gronden 3b en 3c en de lichte gronden 4a, 4c en 4d zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. De door eiser bestreden lichte grond 4f wordt dan ook onbesproken gelaten.
9. Eiser voert tot slot aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op eisers verklaringen dat hij niet eerder uit Nederland is vertrokken, omdat hij inkomen nodig had voor de medische behandeling van zijn moeder. Verder is eisers paspoort ingenomen door de AVIM, waardoor hem in redelijkheid niet kan worden verweten dat hij zonder rechtmatig verblijf in Nederland heeft verbleven.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen lichter middel kan worden toegepast. De verklaring die eiser heeft gegeven voor het feit dat hij niet eerder uit Nederland is vertrokken, laat de toepasselijkheid van de zware en lichte gronden – en daarmee het bestaan van een significant onttrekkingsrisico – onverlet. Verder is bij besluit van 27 maart 2022 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Niet is gebleken dat eiser sindsdien enige poging heeft ondernomen om, al dan niet met hulp van IOM [4] , DT&V [5] en AVIM, zelf uit Nederland te vertrekken. Dat eisers paspoort is ingenomen door de AVIM leidt niet tot een andere conclusie omdat eiser ook zonder zijn reisdocument aan zijn vertrek had kunnen werken. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Internationale Organisatie voor Migratie.
5.Dienst Terugkeer en Vertrek.