ECLI:NL:RBDHA:2022:5973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
20/6154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht wegens schending van de inlichtingenplicht en gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontving op grond van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van Delft. De zaak betreft de intrekking van het recht op bijstand van eiseres met terugwerkende kracht naar 7 september 2019, omdat zij niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres samenwoonde met [A] en dat zij in de periode van 7 september 2019 tot 11 februari 2020 een gezamenlijke huishouding voerden, wat eiseres niet had gemeld aan de gemeente. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat er geen gezamenlijke huishouding was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20 /6154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M.H.M. den Dekker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: J.A. Pieter).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 7 september 2019 ingetrokken.
Met het besluit van 27 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft daaraan deelgenomen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich met bericht van verhindering niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Pw vanaf 14 maart 2018 naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op 5 augustus 2019 ontvangt verweerder een anonieme melding dat eiseres op het uitkeringsadres aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] zou samenwonen met [A] . Verweerder heeft naar aanleiding van deze melding bijzonder onderzoek laten doen naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstand. In dat kader zijn in de periode van 7 januari 2020 tot en met 24 januari 2020 waarnemingen verricht in de buurt van het uitkeringsadres, heeft op 4 februari 2020 een huisbezoek plaatsgevonden en zijn eiseres en [A] . op 5 februari 2020 gehoord. Zij hebben toen allebei een verklaring afgelegd. De resultaten van het bijzonder onderzoek zijn neergelegd in de Rapportage Bijzonder Onderzoek van 11 februari 2020. Deze zijn voor verweerder aanleiding geweest om het recht op bijstand vanaf 7 september 2019 in te trekken. Dit besluit heeft verweerder na heroverweging gehandhaafd.
2. Eiseres voert in beroep, kort samengevat, aan dat [A] . niet vanaf 7 september 2019 zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Hij kwam wel regelmatig langs, bleef ook regelmatig eten, maar bleef bijna nooit slapen. Zij hebben pas in januari 2020 besloten te gaan samenwonen. Pas vanaf februari 2020 is volgens eiseres sprake van een gezamenlijke huishouding. Eiseres betwist dan ook dat zij zulks tegenover de politie zou hebben verklaard.
3. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
3.1 De te beoordelen periode loopt van 7 september 2019 (de intrekkingsdatum) tot en met 11 februari 2020 (de datum van het intrekkingsbesluit).
3.2 Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor eiseres belastend besluit. Daarom rust in beginsel op verweerder om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Dit betekent dat het in dit geval aan verweerder was om aannemelijk te maken dat in de bewuste periode sprake was van een gezamenlijke huishouding op het uitkeringsadres.
3.3 Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Pw, is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria.
3.4 De rechtbank acht met de door verweerder middels onderzoeksresultaten onderbouwde stellingen vast staan dat sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank verwijst daarbij in het bijzonder naar de verklaringen van eiseres en [A] waaruit onder meer naar voren komt dat [A] sinds september of oktober 2019 iedere nacht bij eiseres bleef slapen, hij zijn spullen (kleding, computer en administratie) in de woning van eiseres aanwezig had, [A] een sleutel van de eiseres heeft, en het waterverbruik correspondeert met een verblijf van een vierde persoon (naast eiseres en haar twee kinderen). Waarbij tevens naar het oordeel van de rechtbank een wederzijdse zorg tussen eiseres en [A] is onderbouwd, gelet op de verklaringen omtrent het doen van gezamenlijke boodschappen, het verdelen van huishoudelijke taken (koken, schoonmaken, onderhoud), en gebruiken van gezamenlijke maaltijden.
3.5 Ten aanzien van het verweer zijdens eiseres, waarbij eiseres ten principale terugkomt op haar eerdere verklaringen, overweegt de rechtbank als volgt. Conform vaste jurisprudentie mag een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring worden gehouden. Er bestaat geen aanleiding om in dit geval van deze vaste rechtspraak af te wijken. Niet gebleken is dat de onderzoekers ontoelaatbare druk hebben uitgeoefend tijdens de verhoren. Uit de gedingstukken komt naar voren dat eiseres en [A] . in staat en bereid waren om een verklaring af te leggen. Eiseres vond de behandeling door de sociale rechercheurs goed en [A] . de behandeling supernetjes. Niet is gebleken, zoals door eiseres thans wordt gesteld, dat de houding van de sociale rechercheurs als bedreigend werd ervaren.
3.6 Nu eiseres en [A] . in de te beoordelen periode hun gezamenlijk hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres en sprake was van wederzijdse zorg, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres en [A] . vanaf 7 september 2019 een gezamenlijke huishouding voerden. Eiseres heeft verweerder hiervan niet op de hoogte gesteld en is daarmee de inlichtingenplicht niet nagekomen, waardoor haar in die periode ten onrechte als zelfstandig subject van bijstand naar de norm voor een alleenstaande bijstand is verleend. Verweerder was daarom ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden het recht op bijstand met ingang van 7 september 2019 in te trekken.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.