In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouder, aangeduid als [eiser], en de Staat der Nederlanden, aangeduid als de Staat. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de Staat voor schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het fosfaatreductieplan en het fosfaatrechtenstelsel. [Eiser] heeft een gemengd bedrijf met melkvee en varkens en stelt dat hij door de late erkenning als knelgeval onder deze stelsels meer heeft moeten reduceren dan noodzakelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door niet tijdig te beslissen op het beroep van [eiser] op de knelgevallenregeling, wat heeft geleid tot schade in de vorm van melkproductieverlies.
De rechtbank heeft de schade berekend op basis van het verschil tussen het maximum aantal grootvee-eenheden (GVE) dat [eiser] had kunnen houden en het werkelijke aantal GVE in de jaren 2017 en 2019. De rechtbank heeft de schade over 2017 vastgesteld op € 17.708,85 en over 2019 op € 16.984. Na aftrek van eerder ontvangen bonussen van de Staat, heeft de rechtbank de totale schade vastgesteld op € 19.692,85, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast is de Staat veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 2.848,38.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de overheid in het kader van het fosfaatreductieplan en de gevolgen van onrechtmatige besluitvorming voor agrarische ondernemers. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] grotendeels toegewezen, maar de gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing.