ECLI:NL:RBDHA:2022:6014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/2770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingangsdatum verblijfsvergunning voor familie- of gezinslid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Eiser, geboren in 1969 en van Zuid-Afrikaanse nationaliteit, had op 13 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid' bij zijn echtgenote. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de aanvraag afwees, werd op 9 november 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de staatssecretaris het besluit op 12 maart 2021 introk en op 22 april 2021 het bezwaar van eiser gegrond verklaarde, met als gevolg dat hem een verblijfsvergunning werd verleend van 16 april 2021 tot 16 april 2026.

Eiser was het echter niet eens met de ingangsdatum van de vergunning. Hij stelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat verweerder hem niet had gehoord in bezwaar en geen duidelijkheid had gegeven over zijn rechtmatig verblijf. De rechtbank overwoog dat eiser wel procesbelang had bij de beoordeling van het beroep, omdat een gegrondverklaring van het beroep zou kunnen leiden tot een eerdere ingangsdatum van de vergunning.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht 16 april 2021 als ingangsdatum had vastgesteld. Dit was gebaseerd op het feit dat eiser vrijgesteld was van het mvv-vereiste, zoals bevestigd door het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag op de juiste wijze had beoordeeld en dat het beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2770

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hoogendoorn).

Procesverloop

In het besluit van 7 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
In het besluit van 9 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 november 2020.
Op 12 maart 2021 heeft verweerder het besluit van 9 november 2020 ingetrokken.
In het besluit van 22 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 1 april 2022. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1969 en heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Op
13 februari 2020 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij zijn echtgenote [referente] (referente). Op 22 april 2021 heeft verweerder eisers aanvraag ingewilligd en hem een verblijfsvergunning verleend van 16 april 2021 tot 16 april 2026. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser vindt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder had moeten horen in bezwaar. Daarnaast heeft verweerder eiser geen duidelijkheid gegeven over of, dan wel, wanneer hij rechtmatig verblijf ontleende aan artikel 20 VWEU [1] en waarom het mvv-vereiste werd tegengeworpen. Als verweerder zorgvuldig had gehandeld was eerder bekend geweest dat eiser van het mvv-vereiste kon worden vrijgesteld en was het verblijfsrecht ingegaan vanaf de datum van de aanvraag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
3. De rechtbank vraagt zich ambtshalve af of eiser wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep omdat hij in het bezit is van een verblijfsvergunning. In dit geval heeft eiser wel procesbelang. Als het beroep gegrond wordt verklaard, dan zal de vergunning van eiser een eerdere ingangsdatum krijgen. Zo kan eiser door het instellen van beroep dus in een gunstiger positie komen.
Eerdere ingangsdatum
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht 16 april 2021 als ingangsdatum heeft gebruikt. Verweerder heeft het besluit van 9 november 2020 ingetrokken omdat eiser terecht had aangevoerd dat hij tot de achtiende verjaardag van zijn zoon rechtmatig verblijf had op grond van het arrest Chavez-Vilchez [2] . Daarom is eiser vrijgesteld van het mvv-vereiste en heeft verweerder getoetst of ook aan de overige voorwaarden werd voldaan. Bij de toetsing bleek dat referente niet aan het middelenvereiste voldeed. Op 16 april 2021 is het contract van referente overgelegd waaruit bleek dat zij aan het middelenvereiste voldeed. Omdat op 16 april 2021 aan alle voorwaarden werd voldaan, heeft verweerder daarom terecht die datum als ingangsdatum vastgesteld.
5. Het betoog dat verweerder bij de eerste toetsing van de aanvraag ook aan het middelenvereiste had moeten toetsen, leidt niet tot een ander oordeel. Bij de toetsing van de aanvraag was verweerder van mening dat eiser niet aan het mvv-vereiste voldeed. Verweerder heeft de aanvraag op die grond afgewezen en heeft daarom niet getoetst aan de overige voorwaarden en hoefde dat ook niet te doen. Bovendien is ook niet gebleken dat referente ten tijde van de aanvraag aan het middelenvereiste voldeed. De stelling ter zitting dat verweerder minder streng met het middelenvereiste had moeten omgaan omdat hij van het mvv-vereiste is vrijgesteld, slaagt evenmin nu eiser niet heeft onderbouwd waaruit dat volgt.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.