ECLI:NL:RBDHA:2022:6036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
NL21.11543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor kleinkind bij grootouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf door eiseres, een kleinkind van Iraanse afkomst. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in het bestreden besluit van 18 juni 2021 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde. Eiseres, die op 4 mei 2022 niet verscheen op de zitting, stelde dat zij feitelijk deel uitmaakte van het gezin van haar grootvader, bij wie zij verblijf wenste. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich op goede gronden had kunnen baseren op het feit dat eiseres niet tot het gezin van haar grootvader behoorde, aangezien haar vader sinds 2017 de zorg voor haar draagt. De rechtbank weegt mee dat, hoewel eiseres een sterke band heeft met haar grootouders, zij ook een sterke band met haar vader heeft en dat hij in staat is voor haar te zorgen. De rechtbank concludeert dat de belangen van eiseres bij de beoordeling zijn betrokken en dat het in haar hogere belang is om bij haar biologische ouders op te groeien. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11543

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

In het besluit van 13 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen.
In het besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting was op 4 mei 2022. De gemachtigde van eiseres en referent zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder was ook mr. [A] aanwezig. Het beroep met zaaknummer NL21.11542 is gelijktijdig met dit beroep behandeld.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 2013 en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij wenst verblijf in Nederland bij haar grootvader, [referent] (referent).
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag in het bestreden besluit gehandhaafd omdat niet is gebleken dat eiseres als pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van haar grootvader.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert, samengevat, aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij niet is opgenomen is het gezin van haar grootouders. Zij is altijd door haar oma verzorgd. Gelet op de hogere belangen van het kind dient zij herenigd te worden met haar oma. Dat haar vader daardoor ook een verblijfsrecht krijgt is ondergeschikt aan haar belang. Zij leeft in schrijnende omstandigheden, kan niet naar school en heeft psychische problemen. Ten onrechte gaat verweerder ervan uit dat haar vader voor haar kan zorgen. En ten onrechte werpt verweerder tegen dat haar grootouders niet de voogdij hebben. Verweerder heeft de verklaringen van de vader van eiseres en haar grootouders onvoldoende bij de beoordeling betrokken. Eiseres doet een beroep op artikel 7 en 24, derde lid, van het Handvest [1] en het arrest van het HvJEU [2] van 13 maart 2019. [3] Verweerder had de belangen van eiseres bij de beoordeling moeten betrekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uit het nareisbeleid, zoals het gold ten tijde van de aanvraag, volgt dat pleegkinderen in aanmerking komen voor nareis als zij feitelijk deel uitmaakten van het gezin van de referent. Daarbij wordt onder meer betrokken de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent, de (financiële) afhankelijkheid, in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind, of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet feitelijk tot het gezin van referent behoorde. Daarbij is van belang dat, hoewel de oma van eiseres voor haar gezorgd heeft na de dood van haar moeder, de vader van eiseres altijd in haar leven is geweest en sinds eind 2017 alleen de zorg over haar draagt. Niet is gebleken dat hij niet (meer) in staat is om voor eiseres te zorgen. Dat haar vader het vanuit culturele overwegingen lastig vindt om bepaalde verzorgingstaken uit te voeren, betekent nog niet dat zij geen deel meer uitmaakt van zijn gezin. Daarnaast zijn eiseres en haar vader financieel afhankelijk van referent, maar die financiële steun kan ook op afstand worden gegeven. Ook is niet in geschil dat eiseres een sterke band heeft met haar oma, zoals volgt uit de verklaringen van haar vader en oma, maar zij heeft ook een sterke band met haar vader. Zo heeft haar vader verklaard dat eiseres een dag bij haar tante moest verblijven en zij haar vader op die dag veertig keer heeft gebeld. Voorts is niet geregistreerd wie de voogdij of het gezag heeft over eiseres. Gesteld is enkel dat haar vader het gezag heeft en dat heeft verweerder meegewogen. De stelling dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat referent en zijn echtgenote geen voogdij hebben, volgt de rechtbank dan ook niet. Hoewel de rechtbank het betreurt dat eiseres en haar vader in onwenselijke omstandigheden leven, dat eiseres niet naar school gaat en dat zij medische en psychische problemen heeft, leidt dit niet tot een ander oordeel. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat ook als er een pleegrelatie zou bestaan tussen eiseres en haar grootouders, het in het belang van het kind wordt geacht om bij haar biologische ouders op te groeien. [4] Verder is niet gebleken dat eiseres en haar vader geen hulp van organisaties in Griekenland kunnen krijgen.
4.2.
Het beroep op artikel 24, derde lid, van het Handvest, slaagt niet. Daaruit volgt dat kinderen recht hebben om regelmatig contact met hun ouders te hebben. Nu verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres tot het gezin van haar vader behoort, wordt dus aan voornoemd artikel voldaan. Ook het beroep op het arrest van het HvJEU van 13 maart 2019, treft geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het hogere belang van het kind voldoende in de beoordeling betrokken. Nu eiseres sinds 2017 feitelijk tot het gezin van haar vader behoort, kan niet zonder meer gesteld worden dat het in haar hogere belang is om bij haar oma (en opa) te verblijven.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.ECLI:EU:C:2019:192.
4.Zie werkinstructie 2020/16.