In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de staatssecretaris het lidmaatschap van de eiser bij de organisatie Indigenous People of Biafra (IPOB) ongeloofwaardig achtte. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 9 juni 2022 heeft eiser verklaard dat hij uit Nigeria is gevlucht vanwege zijn lidmaatschap van de IPOB, die in Nigeria als een terroristische organisatie wordt beschouwd. Eiser heeft aangevoerd dat hij gevaar loopt bij terugkeer naar Nigeria, zowel vanwege zijn lidmaatschap van de IPOB als zijn afkomst van de [groepering]-stam. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over zijn lidmaatschap en de activiteiten die hij voor de IPOB heeft verricht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser te summier en algemeen heeft verklaard over de doelen en activiteiten van de IPOB, ondanks zijn bewering dat hij een actief en prominent lid was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verklaringen van eiser over zijn ervaringen met de Nigeriaanse autoriteiten inconsistent en ongeloofwaardig waren. Eiser heeft niet overtuigend kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn lidmaatschap van de IPOB.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.