ECLI:NL:RBDHA:2022:6049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
NL22.8814
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser met problemen bij Iraanse autoriteiten en opgelegd inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser, die herhaaldelijk asiel heeft aangevraagd. De eiser, geboren in 1993, heeft eerder drie asielaanvragen ingediend, die alle zijn afgewezen. De laatste aanvraag, ingediend op 21 september 2021, was gebaseerd op de stelling dat hij door de Iraanse autoriteiten wordt gezocht vanwege zijn seksuele gerichtheid. De eiser overhandigde foto’s van een dagvaarding en twee arrestatiebevelen als bewijs van zijn vrees voor vervolging. De rechtbank oordeelde echter dat de overgelegde documenten niet authentiek waren en dat de eiser onvoldoende kon verklaren over de inhoud en de omstandigheden van deze documenten. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en dat het opgelegde zware inreisverbod gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de verzoeken om intrekking van het terugkeerbesluit en het inreisverbod af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiser om zijn claims te onderbouwen met voldoende bewijs en de noodzaak van authenticiteit van de overgelegde documenten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8814

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 10 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting was op 9 juni 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1993. Hij heeft al drie keer eerder een asielaanvraag gedaan. Zijn eerste aanvraag van 18 oktober 2015 is in een besluit van 3 november 2016 afgewezen. Dit besluit is bij uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 8 september 2017 [1] in rechte vast komen te staan. Op 12 oktober 2019 heeft hij een tweede asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 23 oktober 2019 is de aanvraag afgewezen. Dit besluit staat ook in rechte vast. Op 15 juni 2020 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd. Bij besluit van 23 juni 2020 is zijn asielaanvraag buiten behandeling gesteld. Ook dit besluit staat in rechte vast.
2. Op 21 september 2021 heeft eiser deze asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij wederom het asielmotief ten grondslag gelegd dat hij aan zijn drie eerdere asielaanvragen ten grondslag heeft gelegd. Eiser stelt gezocht wordt door de Iraanse autoriteiten vanwege zijn seksuele gerichtheid. Eiser heeft nu foto’s overgelegd van een dagvaarding en twee arrestatiebevelen en stelt dat hij hiermee zijn gestelde vrees wel aannemelijk heeft gemaakt.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen omdat hij nog steeds niet gelooft dat eiser wordt gezocht door de Iraanse autoriteiten vanwege zijn seksuele gerichtheid. De overgelegde foto’s van een dagvaarding en twee arrestatiebevelen leiden niet tot een ander oordeel dan in de eerdere procedures omdat het geen authentieke documenten zijn en eiser daarnaast niet, of onvoldoende, kan verklaren over de inhoud van de documenten en over de feitelijke gang van zaken waarbij de documenten aan zijn moeder zouden zijn uitgereikt en/of in beslag zijn genomen. Bovendien blijkt uit de documenten niet waarvoor eiser zou worden gezocht.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij geen waarde hecht aan de overgelegde documenten. Verder is het verschoonbaar dat hij bij zijn vorige twee aanvragen niet alles naar voren heeft gebracht omdat hij toen geen advocaat had. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond en het terugkeerbesluit moet worden ingetrokken. Ten aanzien van het inreisverbod beschikt de gemachtigde van eiser niet over de stukken waar verweerder naar verwijst zodat er sprake is van rechtsongelijkheid. Ook heeft er geen hoor en wederhoor plaatsgevonden over het inreisverbod. Het is daarom onvoldoende gemotiveerd en dient te worden ingetrokken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Problemen met de Iraanse autoriteiten / Dagvaarding en arrestatiebevelen
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser gezocht wordt door de Iraanse autoriteiten. Eiser heeft foto’s overgelegd van een dagvaarding en twee arrestatiebevelen. Gelet op het feit dat het slechts foto’s zijn van documenten, op de documenten niet staat vermeld waarvoor eiser zou worden gezocht en eiser het gebrek aan authenticiteit niet met gedetailleerde verklaringen heeft kunnen compenseren, heeft verweerder aan de overgelegde documenten niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan gehecht wenste te zien. Zo kan eiser bijvoorbeeld niet de data noemen die op de stukken staan en heeft eiser over de feitelijke gang van zaken ook (nagenoeg) niets kunnen verklaren. Eiser weet niet hoe lang na de afgifte van de documenten de huiszoeking heeft plaatsgevonden en of zijn familie nadien nog iets van de autoriteiten heeft vernomen. Ook de stelling van eiser dat de originele documenten door de Sepah zijn ingenomen toen zijn moeder die probeerde te versturen heeft verweerder niet geloofwaardig hoeven achten. Eiser kan namelijk weinig vertellen over hoe de inbeslagname verliep, wanneer het was en of de Sepah de documenten zelf in beslag heeft genomen. Van eiser mag verwacht worden dat hij zijn moeder naar de omstandigheden van de inbeslagname heeft gevraagd. Dit klemt temeer nu eiser stelt de documenten al een aantal jaar in zijn bezit te hebben. Van eiser mag dan ook in redelijkheid verwacht worden dat hij gedetailleerd over de gang van zaken rondom de dagvaarding en arrestatiebevelen kan verklaren, nu deze de kern van zijn asielrelaas vormen.
5.1.
Het betoog dat de gang van zaken rondom de overhandiging van de dagvaarding en de arrestatiebevelen overeenkomt met de informatie uit het Algemeen Ambtsbericht, maakt het vorenstaande niet anders. Dat de verklaringen van eiser en de informatie uit het Ambtsbericht in algemene zin overeenkomen, betekent nog niet dat hij daarmee zijn vrees voor de Iraanse autoriteiten heeft onderbouwd.
5.2.
De stelling dat het verschoonbaar is dat hij de dagvaarding en arrestatiebevelen niet al bij zijn vorige aanvragen kenbaar heeft gemaakt omdat eiser toen geen advocaat had, wat daar verder ook van zij, maakt het voorgaande niet anders. Het was eisers eigen verantwoordelijkheid om bij zijn aanvragen al aan te geven dat hij nieuwe documenten had. Dat heeft hij niet gedaan en dat komt voor eigen rekening en risico
Kennelijk ongegrond
6. Met de enkele stelling dat uit de overgelegde stukken en eisers verklaringen blijkt dat hij gevaar loopt bij teugkeer naar Iran heeft eiser niet onderbouwd waarom de aanvraag volgens hem niet als kennelijk ongegrond mocht worden afgedaan. Daarom al slaagt deze beroepsgrond niet.
Terugkeerbesluit
7. Bij beschikking van 3 november 2016 is tegen betrokkene een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Daarbij is aangegeven dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten. Niet is gebleken dat aan die terugkeerverplichting is voldaan. Het uitgevaardigde terugkeerbesluit geldt daarom nog steeds. Het betoog dat zijn aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard en dat daarom het terugkeerbesluit moet worden ingetrokken, slaagt gelet op hetgeen onder 6. is overwogen niet. De enkele stelling dat eiser goed gedrag vertoont in de penitentiaire inrichting is zonder nadere onderbouwing ook geen reden tot intrekking van het terugkeerbesluit.
Zwaar inreisverbod
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht een zwaar inreisverbod heeft opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser bij vonnis van 15 december 2020 is veroordeeld tot veertig maanden gevangenisstraf, waarvan zes voorwaardelijk, vanwege een geweldsdelict. Hij heeft een slachtoffer bestolen en verkracht waarbij hij met een groot mes heeft gedreigd en meerdere malen heeft gezegd dat hij het slachtoffer dood zou maken. Eisers gedrag vormt een actuele, werkelijke en voldoende ernstige dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Het argument dat hij in detentie goed gedrag vertoont, maakt dat niet anders. Aan de gedragingen van eiser na zijn veroordeling komt weinig betekenis toe, nu deze alleen gerelateerd kunnen worden aan zijn verblijf in detentie. Hetzelfde geldt voor het feit dat als gevolg van de detentie vooralsnog niet is kunnen blijken dat het gevaar voor recidive is geweken. [2] De stelling van de gemachtigde van eiser dat zij geen verweer heeft kunnen voeren omdat zij niet over het strafdossier beschikte, volgt de rechtbank niet. Verondersteld mag worden dat eiser over zijn eigen vonnis beschikt en dit deelt met zijn advocaat. Bovendien heeft de gemachtigde ter zitting aangegeven dat eisers belangen niet zijn geschaad nu het vonnis onherroepelijk is en daarmee een gegeven is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 november 2017, 201704501/1/V2.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1328.