ECLI:NL:RBDHA:2022:6060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
C/09/629341 / KG ZA 22-406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie kinderalimentatie in kort geding met betrekking tot bewindvoering

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter T.F. Hesselink op 31 mei 2022, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man tegen de bewindvoerder van de vrouw. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. van Steensel, vordert schorsing van de executie van een alimentatiebeschikking van 8 oktober 2008, die door de vrouw, onder bewind gesteld, wordt geëxecuteerd. De vrouw, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder en advocaat mr. J.H. Weermeijer-Patist, heeft een achterstand in de alimentatiebetaling van de man ingediend bij het LBIO, wat heeft geleid tot loonbeslag. De man stelt dat hij aan zijn onderhoudsverplichtingen heeft voldaan door kosten van de kinderen rechtstreeks te betalen na sluiting van de gezamenlijke rekening. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man tot schorsing van de executie toegewezen, maar de vordering tot terugbetaling van reeds geïnde bedragen afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bewindvoerder de beschikking niet mag executeren totdat er in de bodemprocedure een beslissing is genomen over de nihilstelling van de alimentatie. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/629341 / KG ZA 22-406
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 31 mei 2022
in de zaak van
[de man]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.J. van Steensel te Den Haag,
tegen:
[bewindvoerder]te [plaats] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over
[de vrouw]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de man’ en ‘de bewindvoerder’. Mevrouw [de vrouw] voornoemd wordt hierna aangeduid als ‘de vrouw’.
Aanwezig is T.F. Hesselink, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. I. Diephuis-Timmer, griffier.
Tevens zijn aanwezig:
­ de man vergezeld van zijn advocaat;
­ mevrouw R. van Heijningen, namens de bewindvoerder, vergezeld van mr. Weermeijer-Patist;
­ de vrouw.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Vaststaat dat de man en de vrouw met elkaar gehuwd zijn geweest. Zij zijn ouders van twee kinderen: [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] .
1.2.
De man en de vrouw hebben op 8 september 2008 een echtscheidingsconvenant gesloten (hierna: het echtscheidingsconvenant). Het echtscheidingsconvenant is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 8 oktober 2008. In het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat partijen een co-ouderschapsregeling aangaan, dat [minderjarige 2] wordt ingeschreven bij de vrouw en [minderjarige 1] bij de man en dat de vrouw op grond daarvan recht heeft op de kinderbijslag/toeslag voor [minderjarige 2] en de man voor [minderjarige 1] . Tevens is opgenomen dat ondanks het co-ouderschap de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de kinderen bij de vrouw komt te liggen en dat de man slechts voor eigen rekening neemt de verblijfkosten van de kinderen bij hem. Tot slot is overeengekomen dat de man maandelijks een kinderalimentatie van € 250,= per maand per kind aan de vrouw betaalt en dat hij de door hem voor [minderjarige 1] te ontvangen kinderbijslag/toeslag aan de vrouw betaalt.
1.3.
Op 2 augustus 2009 hebben partijen een aanvullend echtscheidingsconvenant gesloten (hierna: het aanvullend convenant). Hierin hebben zij de in het echtscheidingsconvenant gesloten regeling ten aanzien van de kinderalimentatie voor een proefperiode van een jaar gewijzigd. Zij zijn voor die proefperiode overeengekomen dat partijen voor eigen rekening nemen de verblijfskosten van de kinderen en dat zij voor de overige kosten een en/of rekening aanhouden, tot welke rekening beide partijen gerechtigd zullen zijn. Van die rekening zullen de overige kosten van de kinderen worden voldaan en partijen houden elkaar over en weer op de hoogte van de uitgaven die zij van die rekening doen. Overeengekomen is dat de man aan deze rekening zal bijdragen met een bedrag van € 250,- per maand en de vrouw met een bedrag van € 50,- per maand. Verder zal de door partijen ontvangen kinderbijslag c.q. toeslag op deze en/of rekening worden gestort.
1.4.
Bij verzoekschrift van 21 februari 2011 heeft de man verzocht te bepalen dat de tijdelijke afspraken uit het aanvullend convenant definitief in de plaats zullen treden van de alimentatieafspraken uit het echtscheidingsconvenant. Het verzoek tot wijziging van de alimentatie is vervolgens bij beschikking van 20 april 2011 afgewezen. In de beschikking is wel bepaald – conform overeenstemming daarover ter zitting – dat beide partijen hun aandeel in de kosten van de kinderen maandelijks zullen overmaken op de bij hen bekende en/of-rekening, dat alle kosten van de kinderen van de gelden op deze rekening zullen worden voldaan en dat partijen elkaar over en weer verantwoording zullen afleggen over de besteding van de gelden van de en/of rekening.
1.5.
De vrouw heeft tot en met augustus 2012 haar aandeel in de kosten van de kinderen naar deze gezamenlijke rekening overgemaakt, waarna zij is gestopt met betalen. De man heeft vervolgens vanaf de gezamenlijke rekening kosten van de kinderen betaald. Op 7 augustus 2013 hebben schuldeisers van de vrouw beslag gelegd op het saldo van de gezamenlijke rekening en is dit saldo door de bank aan de schuldeisers van de vrouw uitbetaald. De gezamenlijke rekening is uiteindelijk gesloten.
1.6.
Hoewel zij onder bewind is gesteld, heeft de vrouw zelf het LBIO ingeschakeld om tot inning van achterstallige kinderalimentatie op grond van de beschikking van 8 oktober 2008 over te gaan. Het LBIO vordert, namens de vrouw, achterstallige betalingen over de periode mei 2021 tot en met december 2021 van € 4.169,78 (de bijdrage voor [minderjarige 1] tot 5 oktober 2021, de datum waarop hij meerderjarig werd) en heeft inmiddels loonbeslag gelegd.
1.7.
De man heeft een verzoekschrift ingediend om de beschikking van 8 oktober 2008 ten aanzien van de alimentatie te wijzigen en heeft verzocht de kinderalimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen (hierna: de bodemprocedure).
1.8.
Tussen partijen is in geschil of de vrouw (althans, de bewindvoerder) misbruik maakt van de bevoegdheid tot executie.
1.9.
De man vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven, dat het de bewindvoerder op straffe van een dwangsom wordt verboden de beschikking van 8 oktober 2008 te executeren en dat de al in gang gezette executie wordt gestaakt en gestaakt wordt gehouden totdat in de bodemprocedure onherroepelijke zal zijn beslist op het verzoek van de man tot nihilstelling van de alimentatie. Tevens vordert de man dat de bewindvoerder eventueel door de deurwaarder al ontvangen bedragen uit hoofde van een gelegd beslag aan hem moet terugbetalen.
1.10.
De man heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen gemotiveerd toegelicht dat hij nadat de gezamenlijke rekening van partijen is gesloten, de kosten van de minderjarigen rechtstreeks heeft voldaan en dat hij op die wijze aan zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarigen heeft voldaan. De bewindvoerder heeft die stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet hierop is de vordering strekkende tot schorsing van de executie toewijsbaar op die hierna vermelde wijze. Daarbij zal worden bepaald dat de schorsing van de executie geldt tot het moment dat er in de bodemprocedure een beslissing is genomen. De voorzieningenrechter ziet geen grond om de executie te schorsen totdat die beslissing onherroepelijk is geworden. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat de bewindvoerder de veroordeling ook zonder dwangsom zal nakomen, nu dat onderdeel is van haar taak als bewindvoerder.
1.11.
De vordering strekkende tot terugbetaling van de al geïnde bedragen zal worden afgewezen. Het is niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat een soortgelijke vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen en dan kan daarop in kort geding niet worden vooruitgelopen. Een belangenafweging leidt op dit punt niet tot een ander oordeel. Weliswaar is aannemelijk dat de man financieel wordt geraakt door de beslaglegging, maar onweersproken is tevens dat de vrouw niet de financiële middelen heeft om de reeds geïnde bedragen terug te betalen. De bewindvoerder heeft in dit verband toegelicht dat de vrouw een bijstandsuitkering van de gemeente ontvangt, maar dat de gemeente deze uitkering deels in de vorm van een lening verstrekt, omdat de kinderalimentatie een zogenaamde voorliggende voorziening is. De reeds geïnde bedragen zijn volgens de bewindvoerder aangewend voor levensonderhoud van [minderjarige 2] en ter aflossing van de lening van de gemeente.
1.12.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
verbiedt de bewindvoerder de beschikking van 8 oktober 2008, gewezen onder zaak-en rekestnummer [nummer] door de rechtbank ’s Gravenhage, te executeren en gebiedt de bewindvoerder de in gang gezette executie te staken en gestaakt te houden, totdat in de door de man aanhangig gemaakte bodemprocedure zal zijn beslist op het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderalimentatie;
2.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
2.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
Mr. I. Diephuis-Timmer mr. T.F. Hesselink