Overwegingen
1. Door een derde zijn namens eiseres voor het jaar 2015 diverse aangiften IB/PVV ingediend en is diverse malen verzocht om wijziging van opgelegde voorlopige aanslagen. Op 12 juni 2016 is de meest recente aangifte IB/PVV gedaan, waarbij het aangegeven inkomen € 19.769 bedraagt en geheel bestaat uit loon van T-Zorg. Volgens de aangifte is op loon van T-Zorg € 11.727 aan loonheffingen ingehouden en bestaat recht op de jonggehandicaptenkorting.
2. Uit gegevens van de Belastingdienst (het renseignement) volgt dat het inkomen van eiseres voor het jaar 2015 van T-Zorg Personeel B.V € 6.769 bedraagt en dat hierop € 27 aan loonheffingen is ingehouden.
3. Met dagtekening 9 januari 2017 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over zijn voornemen om van de ingediende aangifte af te wijken. Verweerder gaat uit van de gegevens zoals opgenomen in het renseignement. Daarnaast bestaat volgens verweerder geen recht op de jonggehandicaptenkorting.
4. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 (de aanslag) heeft dagtekening 24 februari 2017 en is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.769. Daarbij is uitgegaan van een bedrag aan ingehouden loonheffingen van € 27 en is de jonggehandicaptenkorting niet toegepast. Het op de aanslag te betalen bedrag bedraagt € 6.460. Dit bedrag is inclusief € 8 aan in rekening gebrachte belastingrente.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Dit bezwaar is met dagtekening 25 oktober 2017 door verweerder afgewezen.
6. Eiseres heeft vanaf 2 augustus 2018 meerdere malen opnieuw bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De bezwaren zijn niet-ontvankelijk verklaard en behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslag. Deze verzoeken zijn afgewezen.
7. Het bezwaar van eiseres van 24 mei 2019 is door verweerder aangemerkt als bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. Bij uitspraak op bezwaar van 31 januari 2020 is het bezwaar afgewezen.
8. Eiseres heeft op 3 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Dit bezwaarschrift is door verweerder aangemerkt als beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar inzake de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van 31 januari 2020 en om die reden doorgestuurd naar de rechtbank.
9. In geschil is of de aanslag naar een juist bedrag is vastgesteld.
10. Bij de aanslagoplegging is uitgegaan van de loongegevens zoals deze zijn opgenomen in de systemen van de Belastingdienst. Dat deze gegevens onjuist zijn en dat een hoger bedrag aan loonheffingen is ingehouden dan de € 27 waar verweerder van is uitgegaan, is niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van eiseres dat de belasting verkeerd is berekend, is daartoe onvoldoende.
11. Op grond van artikel 8.16a van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 geldt de jonggehandicaptenkorting voor de belastingplichtige die in een kalenderjaar op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning, tenzij de ouderenkorting geldt. De bewijslast dat aan deze voorwaarde is voldaan, rust op eiseres. Eiseres heeft niet onderbouwd dat ze op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning. Zij is er dan ook niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op de jonggehandicaptenkorting.
12. De stelling dat de indiener van de aangifte heeft medegedeeld dat eiseres geen belasting is verschuldigd waardoor eiseres nu geen belasting meer zou hoeven betalen, wordt door de rechtbank aangemerkt als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat door verweerder uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, waaraan eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de door haar ingediende aangiften zou worden gevolgd. In dit geval beroept eiseres zich niet op uitlatingen van verweerder, maar op uitlatingen van de persoon die zij had ingeschakeld om haar aangifte te verzorgen. Verweerder is op geen enkele wijze verantwoordelijk voor uitlatingen van een derde en ook niet gebonden aan de inhoud van dergelijke uitlatingen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
13. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag niet naar een te hoog bedrag opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: