ECLI:NL:RBDHA:2022:6082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
21_596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering jonggehandicaptenkorting op basis van onvoldoende bewijs van recht op uitkering of arbeidsondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde S.P. Girjasing, in beroep ging tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 13 oktober 2020 het bezwaar van eiseres tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 afgewezen. Eiseres had in haar aangifte aangegeven recht te hebben op de jonggehandicaptenkorting, maar de inspecteur was van mening dat dit niet het geval was.

Tijdens de zitting op 9 juni 2022 werd duidelijk dat de jonggehandicaptenkorting alleen kan worden verleend aan belastingplichtigen die recht hebben op een uitkering of arbeidsondersteuning op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat zij aan deze voorwaarden voldeed. De rechtbank concludeerde dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld en dat het beroep ongegrond was.

Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, stellende dat zij had vertrouwd op de mededelingen van de persoon die haar aangifte had ingediend. De rechtbank verwierp dit beroep, omdat de uitlatingen van deze derde niet door de inspecteur waren gedaan en de inspecteur niet verantwoordelijk was voor de inhoud daarvan. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het griffierecht in deze en andere zaken was teruggestort.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/596
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres(gemachtigde: S.P. Girjasing),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 13 oktober 2020 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B].
Op de zitting zijn tevens behandeld de zaken van eiseres met zaaknummers SGR 20/2210, SGR 20/2442 en SGR 21/2591.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Door een derde zijn namens eiseres voor het jaar 2018 diverse aangiften IB/PVV ingediend. De laatste aangifte dateert van 22 mei 2019. Daarin is aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.692. Daarbij is aangegeven dat recht bestaat op toepassing van de jonggehandicaptenkorting.
2. Met dagtekening 9 april 2020 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over zijn voornemen om van de ingediende aangifte af te wijken. Volgens verweerder bestaat geen recht op de jonggehandicaptenkorting.
3. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.692, waarbij de jonggehandicaptenkorting niet is verleend. Het op de aanslag te betalen bedrag bedraagt € 729 en bestaat voor € 728 uit de eerder verleende teruggave en voor € 1 uit in rekening gebrachte belastingrente.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Dit bezwaar is afgewezen.
5. Eiseres heeft op 13 november 2020 opnieuw bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is door verweerder aangemerkt als beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2020 en om die reden doorgestuurd naar de rechtbank.
6. In geschil is of de aanslag naar een juist bedrag is vastgesteld.
7. Op grond van artikel 8.16a van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 geldt de jonggehandicaptenkorting voor de belastingplichtige die in een kalenderjaar op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning, tenzij de ouderenkorting geldt. De bewijslast dat aan deze voorwaarde is voldaan, rust op eiseres. Eiseres heeft niet onderbouwd dat ze op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning. Zij is er dan ook niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op de jonggehandicaptenkorting.
8. De stelling dat de indiener van de aangifte heeft medegedeeld dat eiseres geen belasting is verschuldigd waardoor eiseres nu geen belasting meer zou hoeven betalen, wordt door de rechtbank aangemerkt als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat door verweerder uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, waaraan eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de door haar ingediende aangiften zou worden gevolgd. In dit geval beroept eiseres zich niet op uitlatingen van verweerder, maar op uitlatingen van de persoon die zij had ingeschakeld om haar aangifte te verzorgen. Verweerder is op geen enkele wijze verantwoordelijk voor uitlatingen van een derde en ook niet gebonden aan de inhoud van dergelijke uitlatingen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag niet naar een te hoog bedrag opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. De rechtbank heeft zowel in zaak SGR 20/2210 als in onderhavige zaak en zaak SGR 21/2591 griffierecht geheven. Het in onderhavige zaak en zaak SGR 21/2591 geheven griffierecht van € 48 respectievelijk € 49 is door de griffier teruggestort.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.