ECLI:NL:RBDHA:2022:609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
AWB-21_6522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van besluit inzake last onder dwangsom en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiser, die zijn schip moest verwijderen van de ligplaats, had bezwaar aangetekend tegen het besluit van 5 januari 2021, waarin zijn verzoek om herziening werd afgewezen. Eiser stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om het besluit te herzien, waaronder informatie uit een vergelijkbare bezwaarprocedure en toezeggingen uit het Ligplaatsenplan. De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn vader en een gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep vereist is dat eiser een actueel en reëel belang heeft bij de uitspraak. Eiser had in een eerdere procedure al zijn beroep op het vertrouwensbeginsel toegelicht, en de rechtbank concludeerde dat het doel van het herzieningsverzoek al was bereikt. Daarom was er geen procesbelang meer voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, in aanwezigheid van griffier Y.E. de Loos, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.M. ter Denge),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigden: J. Baboeram, A.J. Hermans en W.W.A. Mullink).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers verzoek om herziening van het besluit van 5 januari 2021 afgewezen.
Eiser heeft bezwaar ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft verweerder verzocht toepassing te geven aan artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft hiermee ingestemd en het bezwaarschrift aan de rechtbank toegezonden ter behandeling als rechtstreeks beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 op zitting behandeld. De behandeling van het beroep van eiser in de zaak AWB 21/757, heeft gelijktijdig plaatsgevonden. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [vader] (de vader van eiser), bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Aan eiser is op 18 oktober 2019 een last onder dwangsom opgelegd. De last houdt in dat eiser zijn schip de [naam schip] verwijderd van de ligplaats en verwijderd houdt en niet op een andere plek in de gemeente [gemeenteplaats] een ligplaats inneemt zonder ligplaatsvergunning. Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij besluit van 5 januari 2021 ongegrond verklaard. Hij heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SGR 21/757.
2. Tijdens de beroepsprocedure heeft eiser verweerder op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevraagd om herziening van het besluit van 5 januari 2021. Eiser heeft dit verzoek ingediend, omdat hij na de beslissing op zijn bezwaarschrift onder andere informatie heeft ontvangen uit een vergelijkbare bezwaarprocedure van een naburig schip. Eiser vindt dat verweerder deze stukken in zijn bezwaarprocedure had moeten overleggen en had moeten meewegen in de besluitvorming. Eiser beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Daarbij verwijst eiser naar de toezegging bij de vaststelling van het Ligplaatsenplan bedrijfsvaartuigen 2009 dat er voor de [naam schip] en twee andere schepen een plek gecreëerd zou worden aan de [straat] waar zij al lagen, en het gedoogbesluit dat in 2015 is afgegeven aan de voormalig eigenaar van de [naam schip] .
Eiser vindt dat deze nieuwe feiten en omstandigheden aanleiding moeten zijn om het besluit van 5 januari 2021 te herzien en het handhavingsbesluit van 18 oktober 2019 in te trekken.
3. Verweerder heeft geen reden gezien het besluit van 5 januari 2021 te herzien en heeft het verzoek afgewezen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Voordat aan de inhoud van het beroep kan worden toegekomen, moet de vraag worden beantwoord of eiser belang heeft bij een uitspraak op zijn beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener met het ingestelde rechtsmiddel voor ogen staat, moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. [1]
5. Eiser beoogt met het beroep te bereiken dat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel alsnog zou worden betrokken in de besluitvorming. Eiser heeft zijn beroep op het vertrouwensbeginsel ook uitvoerig in het beroep met zaaknummer SGR 21/757 toegelicht. Verweerder heeft daarop een reactie gegeven en tijdens de behandeling van die beroepsprocedure ter zitting zijn de toezegging van de wethouder en het gedoogbesluit met partijen besproken. Omdat de stukken al zijn meegenomen in de beroepsprocedure gericht tegen het besluit van 5 januari 2019 waarbij op het bezwaar tegen het handhavingsbesluit is beslist, heeft eiser al bereikt wat hij met het herzieningsverzoek wilde bereiken. Een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan dan ook niet feitelijk van betekenis zijn. Het doel dat eiser met het indienen van het beroep voor ogen stond, is immers al bereikt. Eiser heeft daarom geen procesbelang.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.
De rechter is niet in de gelegenheid de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van