ECLI:NL:RBDHA:2022:6123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
NL22.11061
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot zicht op overdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, was in bewaring gesteld met het oog op een mogelijke overdracht naar Spanje, zoals bedoeld in de Dublinverordening. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geen verweerschrift of reactie heeft ingediend en dat partijen akkoord zijn gegaan met het achterwege laten van een zitting.

De rechtbank heeft overwogen dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor de overdracht van eiser naar Spanje en dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft betoogd dat er geen zicht op overdracht bestaat, omdat verweerder sinds de totstandkoming van het claimakkoord op 31 januari 2022 geen stappen heeft ondernomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de uiterste overdrachtstermijn op 31 juli 2022 verstrijkt en dat er geen onderbouwing is dat verweerder vóór deze datum geen overdracht kan realiseren.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11061

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.W. Bakkum),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
Verweerder heeft geen verweerschrift of reactie ingediend.
De rechtbank heeft, na akkoord van partijen, bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Op 21 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe gedaan;
3b: zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i: te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot
terugkeer.
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a: zich niet aan één of meer andere voor hem/haar geldende verplichtingen van
hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan,
4e: verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden waarop de maatregel berust niet heeft betwist. De onbetwiste gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring dragen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op overdracht bestaat. Sinds de totstandkoming van het claimakkoord op 31 januari 2022 heeft verweerder immers geen stappen ondernomen om de overdracht te bewerkstelligen.
5. De rechtbank overweegt dat de uiterste overdrachtstermijn als bedoeld in artikel 29 van de Dublinverordening voor eiser verstrijkt op 31 juli 2022. Niet is gesteld, noch onderbouwd, dat verweerder vóór 31 juli 2022 geen overdracht aan Spanje tot stand kan brengen. Overigens stelt de rechtbank vast dat eiser op 13 juni 2022 in bewaring is gesteld om overdracht naar Spanje te bewerkstelligen. Verweerder is sinds de inbewaringstelling gehouden tot het ondernemen van handelingen gericht op uitzetting. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

6. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.