ECLI:NL:RBDHA:2022:617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/7128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag duurzaam verblijf burgers van de Unie en beroep tegen bestreden besluit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Egyptische eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een document 'duurzaam verblijf burgers van de Unie', welke door de staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de eiseres niet gedurende de afgelopen vijf jaar over voldoende middelen van bestaan had beschikt, aangezien zij een uitkering op grond van de Participatiewet ontving. De eiseres betoogde dat zij rechtmatig in Nederland verbleef en dat haar aanvraag ten onrechte was afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet kon aantonen dat zij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf had gehad, zoals vereist volgens de relevante wetgeving. De rechtbank stelde vast dat de eiseres in de periode van 31 augustus 2015 tot en met 31 december 2018 een uitkering ontving, wat betekende dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor duurzaam verblijfsrecht. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiseres niet had aangetoond dat zij onvrijwillig werkloos was geworden en dat haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat er verschillende toetsingskaders van toepassing waren.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld door de aanvraag van de eiseres af te wijzen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Egypte, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Mathijssen)

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ afgewezen.
Bij besluit van 24 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1986 en heeft de Egyptische nationaliteit. Zij is in het bezit van een verblijfsdocument in Nederland als ‘familielid van een burger van de Unie.’ Dit verblijfsdocument is afgeleid van haar minderjarige Nederlandse zoon.
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiseres niet gedurende de afgelopen vijf jaar over voldoende middelen van bestaan beschikt, omdat ze een uitkering op grond van de
Participatiewet heeft ontvangen. Gelet op het voorgaande is geen sprake van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf, zoals bedoeld in artikel 8.12 van het Vb [1] .
Wat vindt eiseres in beroep?
3.1.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres betoogt primair dat ze vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijft in Nederland en dat ze niet over voldoende middelen van bestaan hoeft te beschikken. Eiseres had namelijk ten tijde van afgifte van haar huidige verblijfsdocument ook geen werk, maar toch is sprake van rechtmatig verblijf. Haar huidige verblijfsrecht is om deze reden ook niet beëindigd. Nu verweerder eiseres nog nooit heeft tegengeworpen dat ze niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, heeft ze er gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat ze rechtmatig in Nederland verblijft en in aanmerking komt voor het aangevraagde verblijfsdocument. Subsidiair betoogt eiseres dat ze in ieder geval vanaf januari 2019 rechtmatig in Nederland verblijft, omdat ze sindsdien werkt. Het aangevraagde verblijfsdocument is om die reden alsnog ten onrechte afgewezen.
Wat is het oordeel de rechtbank?
4.1.
In geschil is of eiseres vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland en zodoende een duurzaam verblijfsrecht heeft. [2] Uit artikel 8.12, eerste lid, onder a en b, in samenhang bezien met artikel 8.17, van het Vb volgt dat eiseres duurzaam verblijfsrecht heeft als ze kan aantonen dat ze vijf jaar ononderbroken in loondienst of als zelfstandige heeft gewerkt en/of in die periode over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt. [3]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad, zoals bedoeld in artikel 8.17 van het Vb. Partijen zijn het erover eens dat eiseres meerdere losse periodes heeft gewerkt tussen 2016 en 2019, maar niet ononderbroken. Verder heeft eiseres van 31 augustus 2015 tot en met 31 december 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen. Hiermee staat vast dat eiseres in die periode een beroep heeft gedaan op de publieke middelen en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aangetoond dat ze onvrijwillig werkloos is geworden in de zin van artikel 8.12, eerste lid, onder b, van het Vb. Eiseres heeft geen bewijsstukken overhandigd waaruit volgt dat ze pas na één jaar onvrijwillig werkloos is geworden en ze heeft zich niet ingeschreven bij het UWV [4] . Nu aan geen van de voorwaarden is voldaan, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet onvrijwillig werkloos was. De stelling van eiseres dat ze is ingeburgerd en naar school moest is niet met stukken onderbouwd en doet ook niet af aan het vereiste dat ze over voldoende middelen van bestaan moet beschikken. Eiseres heeft ook niet met bewijsstukken onderbouwd dat ze werkzoekende was en meermalen heeft gesolliciteerd. [5] Dat eiseres sinds januari 2019 werkt leidt niet tot een ander oordeel, omdat eiseres niet voldoet aan de termijn van vijf jaar rechtmatig verblijf.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat sprake is van twee verschillende toetsingskaders. Haar huidige verblijf op grond van de België-route is rechtstreeks gestoeld op artikel 21 van het VWEU [6] en daarvoor geldt geen middelenvereiste, terwijl het duurzaam verblijfsrecht is gebaseerd op de voorwaarden van de Verblijfsrichtlijn en artikel 8.12 van het Vb [7] , waarbij wél dient te worden voldaan aan onder meer het middelenvereiste. Gelet op deze verschillen is geen gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat eiseres in aanmerking komt voor het duurzaam verblijfsrecht. Dit verklaart ook waarom verweerder het huidige verblijfsrecht van eiseres niet heeft beëindigd, ondanks dat ze niet over voldoende middelen van bestaan beschikt.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Zie artikel 8.17, eerste lid, van het Vb.
3.Zie artikel 8.12, eerste lid, aanhef onder a en b van het Vb.
4.Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
5.Zie artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb.
6.Zie artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
7.Zie artikel 16 van de Verblijfsrichtlijn.