ECLI:NL:RBDHA:2022:6227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
NL21.14228 en NL21.14231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen voor verblijfsvergunning als zelfstandige door Turkse staatsburgers in het licht van de Vestigingswet en de standstill-bepaling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 juni 2022, zijn twee Turkse eisers betrokken die aanvragen hebben ingediend voor een verblijfsvergunning om als zelfstandige te werken. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen eerder afgewezen, met als argument dat de eisers niet voldeden aan de vereisten van persoonlijke ervaring of werkervaring die volgens de Vestigingswet 1954 noodzakelijk waren. De rechtbank had eerder in een uitspraak van 5 maart 2021 geoordeeld dat de afwijzing onvoldoende was onderbouwd. In de bestreden besluiten van 19 augustus 2021 heeft de Staatssecretaris de bezwaren van de eisers opnieuw ongegrond verklaard, wat leidde tot het huidige beroep.

De rechtbank heeft de zaak op 24 februari 2022 behandeld, waarbij de eisers aanwezig waren met hun gemachtigde en een tolk. De Staatssecretaris was niet verschenen. De rechtbank heeft de vraag gesteld hoe de afschaffing van de Vestigingswet in 2007 van invloed is op de beoordeling van de aanvragen van de eisers, mede in het licht van het arrest Toprak en Oguz van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten in strijd zijn met de standstill-bepaling van het Aanvullend Protocol, omdat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afschaffing van de Vestigingswet geen nieuwe beperkingen met zich meebracht.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen twaalf weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de huidige situatie in de bouwsector. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.14228 en NL21.14231

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eisers] , eisers geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] , beiden van Turkse nationaliteit,

V-nummers: respectievelijk [nummer] en [nummer]
(gemachtigde: mr. K. Jevtovic),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

In de besluiten van 9 april 2019 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige afgewezen.
Bij besluiten van 9 oktober 2019 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Het door eisers daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 5 maart 2021 [1] gegrond verklaard.
In de besluiten van 19 augustus 2021 (bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers opnieuw ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Bij brief van 17 februari 2022 heeft de rechtbank verweerder verzocht om een nadere reactie.
Verweerder heeft die reactie in het verweerschrift van 22 februari 2022 opgenomen.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Ozbunar. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat het in deze procedure om?1. Eisers beogen met hun aanvragen verblijf met als doel arbeid als zelfstandige, als medevennoot van klusbedrijf [X] schoonmaak- & klusjesdiensten.
Verweerder heeft deze aanvragen eerder afgewezen. Het beroep van eisers daartegen is gegrond verklaard. In de uitspraak van 5 maart 2021 heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat persoonlijke ervaring of werkervaring op 1 januari 1973 een vereiste was voor toelating van een Turkse staatsburger die zich in Nederland als zelfstandige wilde vestigen. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers onvoldoende exploitatiecijfers van de onderneming voorafgaand aan de toetreding van eisers hebben overgelegd.
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvragen ook na het gegrond verklaarde beroep van eisers gehandhaafd omdat naar zijn mening de overgelegde stukken, waaronder een ondernemingsplan, onvoldoende zijn om advies te vragen aan de minister van Economische Zaken (de minister) over de vraag of die arbeid een wezenlijk Nederlands belang dient. Verweerder onderbouwt zijn standpunt over het vereiste van persoonlijke werkervaring in de eerste plaats met een verwijzing naar wat daarover is vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994. Verder wijst verweerder op dit punt op de Vreemdelingencirculaire 1982, waarin is vermeld dat voor de uitoefening van een bedrijf in de regel een vergunning is vereist op grond van de Vestigingswet Bedrijven 1954 (Vestigingswet). Deze Vestigingswet gold in 1973 ook voor Turkse vreemdelingen die als zelfstandigen in Nederland wilden werken.
Standstill-bepaling
Vraagstelling aan verweerder3. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank aan partijen bericht dat bij de behandeling ter zitting van de zaak het volgende aan de orde zou worden gesteld:
In het bestreden besluit heeft verweerder onder meer verwezen naar de Vestigingswet en gesteld dat in 1973 aanvragen van personen van Turkse nationaliteit voor verblijf als zelfstandige onder meer aan deze wet werden getoetst.
Wat betekent het voor de beoordeling in de zaken van [eiser] en [eiser] dat deze wet op 18 juli 2007 is afgeschaft, mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 9 december 2010 [2] ?
Standpunt verweerder4. In het verweerschrift van 22 februari 2022 stelt verweerder zich op het standpunt dat het feit dat in 2007 de Vestigingswet is afgeschaft niet van belang is voor het beoordelen van de vraag of sprake is van strijd met de standstill-bepaling omdat de vereisten die verweerder stelt aan zelfstandigen die zich hier willen vestigen, in 1973 al bestonden en daarom geen nieuwe beperkingen in de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten inhouden. Volgens verweerder waren de eisen van ondernemersvaardigheden uit de Vestigingswet in 2001 afgeschaft. De eisen op het gebied van milieu, gezondheid en veiligheid die nog overbleven, worden in andere regels gewaarborgd, aldus verweerder.
Verweerder stelt dat het gegeven dat bepaalde vereisten in de Nederlandse wet- en regelgeving zijn afgeschaft niet betekent dat deze voor de vreemdelingrechtelijke beoordeling eveneens zijn afgeschaft of afgeschaft hadden moeten worden.
Standpunt eisers5. Eisers vinden dat de bestreden besluiten nog steeds in strijd zijn met artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol [3] en de uitleg die het Hof daaraan heeft gegeven [4] . Er mogen geen nieuwe beperkingen worden ingevoerd op de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten. Ter zitting wijzen zij er op dat in het Vreemdelingenbesluit noch in de Vreemdelingencirculaire wordt verwezen naar de (vereisten uit) de Vestigingswet. Het gegeven dat de door verweerder genoemde Vestigingswet is afgeschaft en inmiddels dus niet meer geldt, moet volgens eiser doorslaggevend zijn in de beoordeling van verweerder. Volgens hen hoeft een aannemer of iemand die schildert of stukadoort in Nederland geen diploma over te leggen, dat mag voor iemand uit Turkije niet anders zijn.
De beoordeling door de rechtbank
6.1
In het arrest Toprak en Oguz heeft het Hof geoordeeld dat (…) artikel 13 van besluit nr. 1/80 in die zin moet worden uitgelegd dat een aanscherping van een na 1 december 1980 ingevoerde bepaling, die een versoepeling vormde van de op 1 december 1980 toepasselijke bepaling, een „nieuwe beperking” vormt in de zin van dat artikel, ook wanneer door deze aanscherping de voorwaarden voor verkrijging van de vergunning ten opzichte van de voorwaarden uit hoofde van de bepaling die van kracht was op 1 december 1980 niet strenger worden, hetgeen ter beoordeling staat van de nationale rechter.
6.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft naar aanleiding van dit arrest geoordeeld [5] :
“In het arrest van 21 oktober 2003, gevoegde zaken C-317/01 en C-369/01, Abatay e.a., punt 70 (www.curia.europa.eu), heeft het Hof, zakelijk weergegeven overwogen dat artikel 13 van besluit nr. 1/80 en artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol dezelfde betekenis hebben.
Daarom dient voormeld artikel 41, eerste lid, aldus te worden uitgelegd dat een aanscherping van een na 1 januari 1973 ingevoerde bepaling, die een versoepeling vormde van de op 1 januari 1973 toepasselijke bepaling, een "nieuwe beperking" vormt in de zin van dat artikel, ook wanneer door deze aanscherping de voorwaarden voor verkrijging van de vergunning ten opzichte van de voorwaarden uit hoofde van de bepaling die van kracht was op 1 januari 1973 niet strenger worden.
Het Hof heeft in punt 30 van het arrest Toprak en Oguz, samengevat, overwogen dat voormeld artikel 13 niet alleen van toepassing is op wettelijke bepalingen maar ook op die van een circulaire waarin wordt uiteengezet hoe de wet zal worden toegepast. Deze uitleg heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ook te gelden voor artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol.”
6.3
Hoewel de rechtbank in haar vraagstelling aan verweerder het arrest Toprak en Oguz heeft vermeld, is verweerder in het verweerschrift niet ingegaan op het mogelijke belang van het in dit arrest gegeven oordeel voor de beoordeling van de zaak van eisers. Verweerder heeft enkel gesteld dat het gegeven dat de Vestigingswet is afgeschaft in 2007 niet van belang is voor het beoordelen van de vraag of sprake is van strijd met de standstill-bepaling omdat de vereisten (uit die Vestigingswet) al bestonden in 1973 en nu nog steeds bestaan. De vereisten zijn daarom geen nieuwe beperkingen, aldus verweerder. Verweerder motiveert in zijn brief niet (aan de hand van het oordeel van het Hof) of de afschaffing van de Vestigingswet al dan niet kan worden aangemerkt als een versoepeling van de eisen die aan zelfstandige ondernemers worden gesteld en of die mogelijke versoepeling als nieuwe standstill-norm zou moeten worden aangemerkt. Verweerders vermelding dat de eisen van ondernemersvaardigheden al in 2001 waren afgeschaft en dat de eisen op het gebied van milieu, gezondheid en veiligheid die nog overbleven uit de Vestigingswet in andere regels worden gewaarborgd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanige motivering worden aangemerkt. Hieruit blijkt onder meer niet vanaf wanneer welke eisen in welke andere regels zijn gewaarborgd. Ook verweerders stelling dat het feit dat bepaalde vereisten in de Nederlandse wet- en regelgeving zijn afgeschaft niet betekent dat deze voor de vreemdelingrechtelijke beoordeling eveneens zijn afgeschaft of afgeschaft hadden moeten worden, is niet (nader) onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met de standstill-bepaling van het Aanvullend protocol. Omdat verweerder niet ter zitting is verschenen, kon verweerder de hiervoor beschreven punten niet nader toelichten. Dat komt voor rekening en risico van verweerder.
Hoorplicht?
7.1
Eisers vinden dat zij de levensvatbaarheid van hun bedrijf (voldoende) hebben laten zien. Zij wijzen op de al overgelegde stukken en de aanvullend in beroep nog overgelegde stukken. Ook wijzen zij op de huidige situatie in de bouwwereld: uit berichten in het nieuws blijkt dat mensen in de bouw nodig zijn. Zij vinden dat verweerder hen had moeten horen voordat hij opnieuw een besluit op hun bezwaren nam.
7.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder, nadat het eerdere beroep van eisers gegrond is verklaard waarbij het eerdere besluit op bezwaar is vernietigd, nieuwe besluiten op de bezwaren van eisers heeft genomen zonder eisers voorafgaand daaraan nader te horen. Dit terwijl uit vaste jurisprudentie blijkt dat de hoorplicht een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure. Uit het dossier blijkt dat de jaarstukken die eisers (mede aanvullend in beroep) hebben overgelegd zijn opgesteld door onafhankelijke externe financieel deskundigen. Als verweerder deze stukken en de onderbouwing van de concurrentiepositie van eisers desondanks onvoldoende onderbouwing vindt, had verweerder de bezwaren van eisers niet opnieuw ongegrond kunnen verklaren zonder eisers eerst nader te horen.
Conclusie8. Gelet op wat in rechtsoverweging 6.3 en 7.2 is geoordeeld, zijn de bestreden besluiten genomen in strijd met artikel 7:3 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn daarom gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder moet nieuwe besluiten nemen, daarbij rekening houden met het oordeel van de rechtbank in deze uitspraak en bij zijn heroverweging mede betrekken de huidige situatie in de bouw waarop eisers hebben gewezen.
De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Omdat sprake is van samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, levert de bijstand door een gemachtigde 2 punten op (1 punt voor het aanvullende beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 362,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.T.M. Nijboer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.AWB 19/8473 en 19/8475
2.Toprak en Oguz, ECLI:EU:C:2010:756
3.Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Turkije, artikel 41 daarvan is de zogenoemde standstill-bepaling
4.Zij verwijzen naar HvJ 11 mei 2000, nr. C-37/98, Savas
5.Zie de uitspraak van 1 november 2011, zaaknummer 200909256/1/V3, ECLI:NL:RVS:2011:BU3412