ECLI:NL:RBDHA:2022:6233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
SGR 21/6497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend optreden tegen illegale bebouwing en gebruik van agrarische gebouwen

In de uitspraak van 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over een beroep van eiser, ir. [eiser], tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard. Eiser had verzocht om handhavend optreden tegen de derde partij, die eigenaar is van een perceel waar in het verleden een melkrundvee- en varkenshouderij was gevestigd. Eiser stelde dat er sprake was van illegale bebouwing en niet-naleving van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken van eiser om handhaving zijn afgewezen door verweerder, en dat het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing ongegrond is verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht geen handhavend optreden heeft overwogen. De rechtbank concludeerde dat er geen overtredingen waren geconstateerd en dat de derde partij in het verleden vergunningen had verkregen voor de bouwwerken op het perceel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het niet horen van eiser in de bezwaarprocedure een schending van de hoorplicht was, maar dat dit niet leidde tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-, en heeft bepaald dat het griffierecht van € 181,- door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

ir. [eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I. Jansen-Laurijssen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, verweerder
(gemachtigden: mr. A.D. Bouwman en K. Brandwijk).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij], te [woonplaats]

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verzoeken om handhavend optreden van eiser, gedateerd 23 augustus 2018 en 15 januari 2019, afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 oktober 2021 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn door eisers gemachtigde bij afzonderlijk schrijven ingediend.
Verweerder heeft de gedingstukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 april 2022, tegelijk met zaken 19/5441, 20/6986 en 20/8194, die al eerder tijdens de zitting van de rechtbank van 12 januari 2021 aan de orde waren gesteld en waarin de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft geschorst. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is in persoon verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De derde partij is eigenaar van het perceel [adres] [nummer] te [plaats]. Hier was in het verleden een melkrundvee- en varkenshouderij gevestigd. In 1995 is het bedrijf beëindigd en is de boerderij in gebruik genomen als burgerwoning. Derde partij heeft het perceel in 2015 in eigendom verkregen. Hij bewoont het sedertdien met zijn familie. Sinds de aankoop van het perceel zijn de diverse opstallen opgeknapt. De woning van eiser ligt aan de [omgeving]. Zijn achtertuin grenst aan de watergang die de afscheiding vormt tussen zijn perceel en het weiland achter de woning met opstallen van derde partij.
2. Eiser heeft bij twee afzonderlijke brieven verweerder verzocht om handhavend optreden. Deze verzoeken zagen kort samengevat op (1) de aanwezigheid van (over-) bebouwing buiten het voorgeschreven bouwvlak, waarbij als voorbeelden zijn genoemd een garage en een voormalige paardenstal, en (2) het verbouwen en in gebruik nemen van voormalige agrarische (bij)gebouwen ten behoeve van een woonfunctie, met als voorbeelden de paardenstal, de kaasschuur en de mestsilo. Volgens eiser is hierdoor een overmaat aan bijgebouwen op het perceel aanwezig, en is sprake van niet-naleving van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’.
3. Verweerder heeft het verzoek om handhaving afgewezen, en het bezwaar tegen dat besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.1
Eiser voert in beroep allereerst aan dat het bestreden besluit is genomen zonder eiser over het bezwaar te horen, en zonder het advies van de bezwaarschriftencommissie in te winnen. Dit betoog slaagt.
4.2
Een hoorzitting is een belangrijk onderdeel van de bezwaarprocedure en verweerder kan alleen van het horen afzien indien sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Daarvan was in dit geval geen sprake. Ook de omstandigheid dat eiser verweerder bij brief van 24 augustus 2021 in gebreke heeft gesteld vanwege het uitblijven van een besluit over het bezwaar, is geen geldige reden om het horen achterwege te laten. Nu de bezwaargronden op 11 maart 2021 zijn ingediend had de hoorzitting al eerder moeten plaatsvinden. Voor de bezwaarprocedure gelden immers termijnen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3
Aangezien eiser in de beroepsprocedure alsnog voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen, heeft de rechtbank aanleiding gezien om het bestreden besluit niet te vernietigen in verband met de schending van de hoorplicht. Hierbij past de rechtbank artikel 6:22 van de Awb toe. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat verweerder in verband met een groot aantal handhavingsverzoeken van eiser, waarbij ook gedeeltelijk sprake was een overlap met eerdere verzoeken, reeds op de hoogte was van eisers standpunt over de door hem aan de orde gestelde onderwerpen. Wel ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Hiertoe verwijst de rechtbank naar het slot van deze uitspraak.
5.1
Eiser voert aan dat voor meerdere bouwwerken op het perceel bij separate besluiten vergunning is verleend, onder verwijzing naar het ontwerp bestemmingsplan voor het perceel [adres] [nummer] dat ter inzage heeft gelegen. Door al deze vergunningen en door het uitblijven van reacties op eerdere handhavingsverzoeken is volgens eiser onduidelijk waarop het primaire besluit precies zag.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank is in het besluit van 6 januari 2021 voldoende duidelijk vermeld op welke onderdelen dat besluit ziet, te weten de hooiberg, de tuinkas, de mestsilo, de voormalige varkensschuur, de kaasschuur, de paardenstal en de speeltoestellen.
Tevens heeft verweerder verwezen naar het besluit van 18 december 2018, waarbij is beslist over de oppervlakteverharding, de moestuin, de laurierhaag en de oeverbeschoeiing. Hierop ziet de procedure 20/6986 waarin heden eveneens uitspraak wordt gedaan. Het betoog faalt.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft besloten om niet handhavend op te treden tegen de door eiser in zijn handhavingsverzoek gestelde overtredingen. Hierbij is van belang (1) of inderdaad sprake is van een overtreding, en zo ja (2) of verweerder bevoegd is om daartegen op te treden, of (3) sprake is van een concreet zicht op legalisering (indien en voor zover sprake is van een overtreding) en zo nee, (4) of er mogelijk sprake is van bijzondere omstandigheden om toch van handhaving af te zien.
7.1
Eiser voert aan dat zich een overmaat van bijgebouwen van meer dan 500 m² op het perceel bevindt. Volgens het bestemmingsplan is maximaal 150 m² aan bijgebouwen toegestaan. Zijn bezwaar is met name gericht tegen het feit dat die bijgebouwen, waaronder de kaasschuur, in de loop van de tijd een woonfunctie hebben gekregen. Ook wijst hij er op dat de derde partij het naastgelegen perceel in 2019 heeft aangekocht. Op dat perceel is inmiddels een woonhuis voor twee gezinnen gerealiseerd.
7.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat voor alle door eiser genoemde gebouwen en bouwwerken, met uitzondering van de paardenstal, in het verleden vergunning is verleend. Eiser heeft de rechtbank er niet van weten te overtuigen dat dit niet juist is. De rechtbank gaat er daarom met verweerder van uit dat, voor zover in het verleden sprake is geweest van situaties die niet in overeenstemming waren met de voorschriften van het bestemmingsplan, dit inmiddels is gelegaliseerd door verleende (en onherroepelijke) bouw- of omgevingsvergunningen. Wat de paardenstal betreft heeft verweerder (na heroverweging) zich op het standpunt gesteld dat de destijds in 1969 vergunde opslagruimte inmiddels is gesloopt. Volgens verweerder is niet duidelijk of de huidige paardenstal op dezelfde locatie is gebouwd. De rechtbank leidt hieruit af dat er vermoedelijk geen geldige vergunning voor het huidige gebouw is. Over de mogelijkheid van legalisering heeft verweerder zich niet uitgelaten. Wel heeft verweerder het standpunt ingenomen dat handhavend optreden na zoveel jaren onevenredig zou zijn. Daarbij acht verweerder van belang dat dit gebouw blijkens een luchtfoto uit 2008 al geruime tijd aanwezig is. In 2017 is goedkeuring verleend aan een melding tot verwijdering van asbest. De rechtbank is, mede gelet op het feit dat de paardenstal in elk geval aanwezig was toen de derde partij het perceel aankocht, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een herstelsanctie in de vorm van gedwongen verwijdering van dit bouwwerk (voor zover het handhavingsverzoek van eiser daartoe strekt) zich niet zou verdragen met het evenredigheidsbeginsel, neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de nadelige gevolgen van zo’n besluit voor de derde partij niet opwegen tegen het met een herstelbesluit te dienen doel. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit overgelegde foto’s van de huidige situatie blijkt dat eiser dankzij een bestaande houtwal en lage beplanting met laurierstruiken vanaf zijn perceel slechts beperkt zicht heeft op de paardenstal.
7.3
Bij de gedingstukken bevinden zich controlerapporten van de gemeentelijke toezichthouder. In die rapporten staat dat in geen van de bijgebouwen (illegale) bewoning is geconstateerd. Gelet hierop heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat ook in zoverre geen sprake is van één of meerdere overtredingen waartegen handhavend dient te worden opgetreden. Eiser is er niet in geslaagd om aan te tonen dat wél sprake is van niet-naleving van de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan.
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om handhavend op te treden. Het beroep is ongegrond.
9. In verband met het niet-horen van eiser in de bezwaarprocedure veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.518,-, waarbij is uitgegaan van 2 punten voor rechtsbijstand bij indiening van het beroepschrift (1 punt) en bij de zitting, in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1,0).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 1.518,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.