ECLI:NL:RBDHA:2022:6235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
SGR 20/6986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend optreden tegen overtredingen bestemmingsplan in Krimpenerwaard

Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. I. Jansen-Laurijssen en mr. M.H.C. Peters, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman en K. Brandwijk. Eiser had een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen vermeende overtredingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Het primaire besluit van 18 december 2018, waarin het verzoek werd afgewezen, werd door verweerder in het bestreden besluit van 29 september 2020 met een gewijzigde motivering in stand gelaten. Eiser stelde dat de aanwezigheid van een moestuin, houtopstanden, en de vervanging van een paardenbak door parkeerplaatsen en een speeltuin in strijd was met het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moestuin niet in strijd is met de bestemmingsvoorschriften, aangezien deze valt onder 'agrarisch aanverwant gebruik'. De rechtbank oordeelde dat er geen overtreding was en dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden. Wat betreft de houtopstanden was er een omgevingsvergunning verleend, waardoor handhaving niet nodig was. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de bestaande verharding onder het overgangsrecht valt en dat er geen omgevingsvergunning nodig was voor de wijziging van de functie van de verharding.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

ir. [eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigden: mr. I. Jansen-Laurijssen en mr. M.H.C. Peters),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, verweerder
(gemachtigden: mr. A.D. Bouwman en K. Brandwijk).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats]

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend optreden tegen gestelde overtredingen van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” op het perceel [adres] [nummer] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder beslist op het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar. Het bezwaar is gegrond verklaard maar het primaire besluit is met een gewijzigde motivering in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft op het beroep gereageerd.
Het beroep is aan de orde gesteld tijdens een zitting op 12 januari 2021, tegelijk met de zaken 19/5441 en 20/8194. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in alle drie de zaken geschorst, onder meer ten einde partijen in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in het geding te brengen. Ook is verweerder de gelegenheid geboden om alsnog een besluit te nemen op een (ander) in het dossier aanwezig handhavingsverzoek.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
De behandeling van het beroep is voortgezet tijdens de zitting van 14 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. I. Jansen-Laurijssen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen dor zijn gemachtigden. Derde-partij is in persoon verschenen.

Overwegingen

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De derde partij is eigenaar van het perceel [adres] [nummer] te [plaats]. Hier was in het verleden een melkrundvee- en varkenshouderij gevestigd. In 1995 is het bedrijf beëindigd en is de boerderij in gebruik genomen als burgerwoning. Derde partij heeft het perceel in 2015 in eigendom verkregen. Hij bewoont het sedertdien met zijn familie. Sinds de aankoop van het perceel zijn de diverse opstallen opgeknapt. De woning van eiser ligt aan de [omgeving]. Zijn achtertuin grenst aan de watergang die de afscheiding vormt tussen zijn perceel en het weiland achter de woning met opstallen van derde partij.
Op 18 oktober 2018 heeft eiser verweerder een brief gestuurd waarin hij heeft verzocht om handhavend optreden. Volgens eiser was sprake van de navolgende overtredingen op het perceel [adres] [nummer] te [plaats]: (1) er is sprake van een moestuin van meer dan 500m2 op een (voorheen) weiland, (2) er zijn over een lengte van meer dan 40 meter meerdere houtopstanden en bomen neergezet, (3) de oorspronkelijke paardenbak, met zand en weiland, is vervangen door parkeerplaatsen en een speeltuin, en (4) op het weiland is een beschoeiing aangebracht zonder omgevingsvergunning.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen omdat na controle door een toezichthouder niet is gebleken van handelen zonder vereiste vergunning of situaties die zich niet verdragen met de voorschriften van het geldende bestemmingsplan.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De onafhankelijke commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Krimpenerwaard (de commissie) heeft in haar advies van 16 januari 2020 verweerder geadviseerd om het bezwaar op alle onderdelen gegrond te verklaren.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie gedeeltelijk overgenomen. Echter, het verzoek om handhavend optreden heeft verweerder ook na heroverweging afgewezen. In het besluit heeft verweerder daartoe nader gemotiveerd waarom naar zijn oordeel geen aanleiding bestaat om handhavend op te treden, zoals door eiser is verzocht.
6. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht heeft besloten om niet handhavend op te treden tegen de door eiser in zijn handhavingsverzoek genoemde beschoeiing, oppervlakteverharding, beplanting en moestuin. Hiertoe zal de rechtbank per onderdeel nagaan of sprake is van een overtreding, en zo ja of verweerder bevoegd is om daartegen op te treden, of sprake is van een concreet zicht op legalisering (indien en voor zover sprake is van een overtreding) en zo nee, of er mogelijk sprake is van bijzondere omstandigheden om toch van handhaving af te zien.
7. Als uitgangspunt geldt artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van die bepaling is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan.
8. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” van de gemeente Krimpenerwaard. De moestuin is gelegen binnen de bestemming “Agrarisch met waarden”.
Volgens voorschrift 3.1.1 van de planvoorschriften zijn de voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden bestemd voor:
- a. reële grondgebonden graasdierbedrijven met inachtneming van het bepaalde onder c;
- b. agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering met inachtneming van het bepaalde onder c;
- c. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties;
- d. water;
- e. kleinschalige landschapselementen;
- f. extensief recreatief medegebruik.
met de daarbij behorende voorzieningen, een en ander voor zover de doelen zoals genoemd onder e. en f. zijn afgestemd op de doelen zoals genoemd onder a. tot en met d.
De moestuin
9.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de moestuin zich niet verdraagt met de agrarische bestemming, te minder nu de moestuin zich niet direct achter de woning bevindt. Verweerder stelt daar tegenover dat een klassieke moestuin niet in strijd is met de bestemming. Uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat ruimte is gegeven voor agrarisch aanverwant gebruik.
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de moestuin niet in strijd is met de planvoorschriften. Niet in geschil is dat in de moestuin voor eigen gebruik gewassen worden geteeld. Dit valt onder ‘agrarisch aanverwant gebruik’ als bedoeld in artikel 3.1.1 onder b. Ook kan de rechtbank zich verenigen met het standpunt van verweerder dat een moestuin in deze vorm, gesitueerd op gronden direct achter het bebouwingslint van het [adres], geen afbreuk doet aan de bestaande landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied. Nu geen sprake is van een overtreding was verweerder niet bevoegd om handhavend op te treden. De op de moestuin betrekking hebbende beroepsgrond slaagt niet.

De houtopstanden

11. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden, in dit geval een laurierhaag en een berk, een omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 3.6.1, onder i, van de bestemmingsplanvoorschriften. Ten tijde van verweerders besluit beschikte derde partij nog niet over een vergunning voor deze houtopstanden. Verweerder stelt onder verwijzing naar het advies van landschapsdeskundige M. Versluis dat de aanwezige heesters (laurier) na wijziging van de bestemming van dit perceelsgedeelte in ‘wonen/tuin’ gelegaliseerd kunnen worden.
12. Eiser stelt dat de aanwezige laurierhaag een aantasting vormt van het open veenweidegebied en dat deze het vrije uitzicht vanuit zijn woning over het polderlandschap belemmert. Een laurier is volgens eiser geen gebiedseigen begroeiing. Op verzoek van eiser heeft landschapsarchitect ir. V. Scheffener advies uitgebracht. In dit advies staat dat de heesters en bomen in kwestie een storend element zijn in het uit cultuurhistorisch oogpunt waardevolle veenweidelandschap.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels conform het positieve advies van de landschapsdeskundige van 10 februari 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de in geding zijnde houtopstanden. In het advies is vermeld dat de beplanting binnen de bestemming ‘wonen/tuin’ van het ontwerpbestemmingsplan voor het perceel is toegestaan. Daarom zou handhaving niet geboden zijn. Tegen het desbetreffende besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend, onder meer omdat hij van mening is dat een haag van laurierkers niet past in het landelijk gebied van de Krimpenerwaard en deze houtwal het vrije uitzicht op het veenweidelandschap beperkt. Over dat bezwaar heeft verweerder nog niet beslist. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat er een concreet zicht op legalisering van de houtopstanden bestond, en dat er dus geen aanleiding was om handhavend op te treden. De bezwaren van eiser tegen de houtopstanden kunnen in de bezwaarprocedure worden beoordeeld. De op deze houtopstanden betrekking hebbende beroepsgrond slaagt niet.
De terreinverharding
14. Ten aanzien van de vervanging van de paardenbak in parkeerplaatsen en een speeltuin overweegt de rechtbank als volgt.
15. Op grond van artikel 3.6.1 van de planvoorschriften is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, buiten het bouwvlak de navolgende werken en / of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
a. per agrarisch bedrijfsperceel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m2;
b. (…)
16. Op grond van artikel 39.2.1 van de planvoorschriften (Overgangsrecht gebruik) mag het gebruik van grond dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet. Ingevolge artikel 39.2.2 is het
verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een overtreding. De paardenbak is al heel lang aanwezig. Destijds gold nog geen aanlegvergunningenstelsel. Daarom valt de aanwezige terreinverharding volgens verweerder onder het overgangsrecht. Voor zover een aanlegvergunning nodig zou zijn voor het creëren van de parkeerplaatsen en de speeltuin, kan deze volgens verweerder worden verleend omdat de afwijking van het thans geldende bestemmingsplan hierdoor wordt verkleind.
Eiser stelt dat de oppervlakteverharding (parkeerplaats) niet onder het overgangsrecht valt omdat deze een totaal andere functie heeft gekregen dan destijds, toen deze de functie had van ondergrond van de paardenbak.
18. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder. Niet in geschil is dat de aanwezige verharding al zeer lang aanwezig is, en daar in elk geval al lag toen het huidige bestemmingsplan rechtskracht verkreeg. Daarmee valt de terreinverharding onder het overgangsrecht. Dat zou alleen anders zijn wanneer de verharding ook al in strijd was met het daarvóór geldende bestemmingsplan, inclusief het daarbij behorende overgangsrecht. Hiervoor bestaan geen aanwijzingen.
p
19. Voor het wijzigen van (de functie van) de verharding is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de hiervoor genoemde planvoorschriften, geen omgevingsvergunning nodig, omdat geen sprake is van het aanbrengen van een oppervlakteverharding. Alleen de functie van de bestaande verharding is gewijzigd. De conclusie is dat er ten aanzien van de parkeerplaatsen en de speeltuin geen sprake is van een overtreding van de bestemmingsplanvoorschriften. Verweerder was derhalve niet bevoegd om hiertegen handhavend op te treden. Het anders luidende betoog van eiser slaagt niet.
De oeverbeschoeiing
20. Ten aanzien van de oeverbeschoeiing overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat verweerder hiervoor inmiddels een omgevingsvergunning heeft verleend. Tegen het daarop betrekking hebbende besluit heeft eiser een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. In de gronden van het beroep heeft eiser aangegeven dat hij de oeverbeschoeiing daarom in deze procedure niet langer ter discussie stelt. Gelet hierop laat de rechtbank dit onderdeel van het beroep buiten beschouwing.

Conclusie

21.
De rechtbank komt op grond van vorenstaande overwegingen tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.