ECLI:NL:RBDHA:2022:6250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/6033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Schoneveld, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel 'verblijf als familie- of gezinslid bij [A]' had afgewezen. Het bestreden besluit dateert van 21 september 2021.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening tijdig heeft ingediend, binnen de door verweerder gestelde termijn van vier weken. De rechter heeft overwogen dat het oordeel over de voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet bindend is.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.518,-, en moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6033

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Schoneveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A]’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het verzoek op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is mevrouw [A] verschenen. Verweerder is, met voorafgaande mededeling, niet verschenen op zitting.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Vastgesteld wordt dat onderaan pagina 6 van het bestreden besluit verweerder heeft vermeld dat verzoeker om een voorlopige voorziening kan vragen en dat hij daarmee vraagt of het besluit op het bezwaar in Nederland mag worden afgewacht. De uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening mag volgens verweerder in Nederland worden afgewacht, als dat verzoek binnen vier weken is ingediend.
De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening binnen deze termijn heeft ingediend.
3. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot vier weken nadat op het bezwaarschrift is beslist. Dit betekent dat verzoeker deze periode niet mag worden uitgezet door verweerder.
4. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bestaat er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- aan hem vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-;
  • bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.