ECLI:NL:RBDHA:2022:6261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
NL21.16267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.A. Karsten - Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek intrekking asielvergunning en beoordeling van nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van een eiser van Soedanese nationaliteit, die zijn asielvergunning in Nederland had verloren. De eiser had eerder een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd gekregen, maar deze was op 10 maart 2014 ingetrokken omdat hij zich had gemeld met valse identificerende gegevens. Eiser heeft op 12 januari 2018 opnieuw asiel aangevraagd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser heeft op 3 juni 2021 een verzoek tot herziening van het intrekkingsbesluit ingediend, waarbij hij stelde dat hij slachtoffer was van persoonsverwisseling en dat hij een verklaring van de Soedanese ambassade had overgelegd ter ondersteuning van zijn claim.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de Soedanese ambassade niet voldoende was om te twijfelen aan de informatie van de Belgische autoriteiten, die hadden vastgesteld dat eiser in 2012 was gecontroleerd op de luchthaven. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de herziening van het intrekkingsbesluit rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het identiteitsbewijs dat eiser op 1 december 2021 had overgelegd, niet de waarde had die eiser eraan hechtte, omdat er geen verificatie van de identiteit had plaatsgevonden door de Soedanese autoriteiten. De rechtbank heeft de ongegrondverklaring van het herzieningsverzoek bevestigd en het beroep van eiser afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16267

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder – onder meer – besloten om het verzoek van eiser om terug te komen op een eerder genomen besluit tot intrekking van zijn asielvergunning ongegrond te verklaren.
Eiser heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met een verzoek om voorlopige voorziening NL21.16268, op 19 november 2021 in Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.H.P.M. Kelderman.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, nadat eiser heeft toegelicht dat hij op korte termijn in het bezit raakt van een Soedanees identiteitsbewijs. Eiser is in de gelegenheid gesteld om het identiteitsbewijs aan verweerder over te leggen en verweerder is in de gelegenheid gesteld om het identiteitsbewijs te laten onderzoeken.
Het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening zijn vervolgens op 25 mei 2022 opnieuw op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Raaijmakers.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Aan eiser, geboren op [geboortedatum] 1983 en van Soedanese nationaliteit, is met ingang van 9 juli 2002 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend. Deze vergunning is op 10 maart 2014 ingetrokken. Reden daarvan is geweest dat verweerder is gebleken dat eiser zich destijds in Nederland onder opgave van valse identificerende gegevens heeft gemeld. Uit de informatie van de Belgische luchthavenpolitie is namelijk gebleken dat eiser op 20 oktober 2012 is teruggekeerd naar Soedan en dat op hem een Soedanees paspoort is aangetroffen, waaruit blijkt dat eiser in werkelijkheid is geboren op [juiste geboortedatum] 1977 en in Umdurman, terwijl eiser bij zijn asielaanvraag heeft verklaard dat hij minderjarig was en in Lagowa was geboren. Uit het Soedanese paspoort bleek verder dat eiser recent al had verbleven in Soedan en dat hij op 22 juli 2021 Soedan via de luchthaven van Khartoum had verlaten.
Het intrekkingsbesluit van 10 maart 2014 is onherroepelijk.
1.2
Op 12 januari 2018 is eiser Nederland weer ingereisd en op 19 januari 2018 heeft eiser opnieuw asiel gevraagd. Verweerder heeft op 19 april 2018 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] , omdat volgens verweerder België verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.
Beroep tegen dat besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 30 mei 2018 ongegrond verklaard [2] . Die uitspraak is in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 juni 2018 bevestigd [3] .
1.3
Bij brief van 3 juni 2021 heeft eiser een verzoek bij verweerder ingediend tot herziening van het intrekkingsbesluit van 10 maart 2014. Subsidiair heeft eiser verweerder verzocht om het verzoek aan te merken als een nieuw asielverzoek.
Eiser heeft in zijn verzoek toegelicht dat hij het slachtoffer is geworden van een persoonsverwisseling. Hij heeft een verklaring van de Soedanese ambassade van 4 mei 2021 overgelegd, waarin volgens hem wordt bevestigd dat er sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat volgens verweerder België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder heeft ook bij België een verzoek om terugname gedaan en België heeft dit verzoek aanvaard.
Het verzoek om herziening heeft verweerder ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de verklaring van de Soedanese ambassade hem geen aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van de informatie van de Belgische luchthavenpolitie. Verweerder heeft in dat verband overwogen dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot de conclusie leiden dat aan de informatie van de Belgische autoriteiten voorbij dient te worden gegaan of dat eiser niet met het op hem aangetroffen paspoort het Dublingebied via Brussel is ingereisd. Verweerder heeft daar nog aan toegevoegd dat op de persoon, die destijds door de Belgische luchthavenpolitie is gecontroleerd, ook een pasje ten aanzien van een verblijfsvergunning is aangetroffen met daarop de personalia en het V-nummer waarmee eiser geregistreerd stond in Nederland.
Omvang geding
2. De rechtbank zal eerst de omvang van het geding bepalen.
2.1
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit uit twee besluitonderdelen bestaat: ten eerste het besluit om het nieuwe asielverzoek van 3 juni 2021 niet in behandeling te nemen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw en ten tweede de ongegrondverklaring van het verzoek tot herziening van het intrekkingsbesluit van 10 maart 2014.
2.2
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het beroep van eiser uitdrukkelijk is gericht tegen het besluitonderdeel waarbij het verzoek om herziening ongegrond is verklaard. In het beroepschrift is namelijk expliciet vermeld dat eiser zijn aanvraag van 3 juni 2021 uitsluitend heeft bedoeld als een verzoek om herziening, en niets anders. Tijdens de zitting op 19 november 2021 heeft eiser dat nog eens expliciet bevestigd. Nadat de rechtbank eiser heeft gewezen op zijn vermelding in de aanvraag, dat deze subsidiair is bedoeld als nieuw asielverzoek, heeft eiser toegelicht dat hij dat heeft vermeld omdat hij bij verweerder anders geen ingang zou hebben. Eiser heeft daarbij uitdrukkelijk verklaard dat hij de verantwoordelijkheid van België voor de behandeling van zijn asielaanvraag niet betwist. Eiser heeft ook uitsluitend beroepsgronden ingediend ten aanzien van de ongegrondverklaring van het verzoek tot herziening.
2.3
Het voorgaande leidt ertoe dat eiser alleen beroep heeft ingesteld tegen het besluitonderdeel waarbij het verzoek tot herziening ongegrond is verklaard.
Er is geen beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij het asielverzoek niet in behandeling is genomen, en dat besluitonderdeel is daardoor rechtens onaantastbaar geworden.
2.4
De opmerking die de gemachtigde van eiser tijdens de tweede zitting van 25 mei 2022 heeft gemaakt, dat de overdrachtstermijn inmiddels is verstreken, met het verzoek daarbij aan de rechtbank om het bestreden besluit te vernietigen omdat de Belgische autoriteiten niet langer verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de aanvraag, laat de rechtbank daarom buiten beschouwing.
2.5
De rechtbank zal hierna het beroep tegen het besluitonderdeel ten aanzien van de ongegrondverklaring van het verzoek tot herziening beoordelen.
Weigering herziening intrekkingsbesluit
3.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij zijn identiteit voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hij verwijst in dat verband naar het document van de Soedanese ambassade van 4 mei 2021 dat hij bij zijn aanvraag heeft overgelegd, waarin is verklaard dat eiser en degene op wie in België het Soedanees paspoort is aangetroffen niet dezelfde persoon zijn. Volgens eiser had verweerder moeten bezien of er feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan hij recht heeft op teruggave van zijn verblijfsvergunning.
Na de eerste zitting heeft eiser op 1 december 2021 een Soedanees identiteitsbewijs overgelegd, een ‘Alien of Sudanese Origin Passcard’, afgiftedatum 18 november 2021. Eiser heeft dit op 8 december 2021 voor onderzoek aangeboden aan het Bureau Documenten. Bureau Documenten heeft gerapporteerd dat er geen onregelmatigheden zijn aangetroffen, maar dat over de inhoud geen uitspraak is gedaan.
3.2
Verweerder heeft aangevoerd dat het overgelegd identiteitsdocument geen consequenties heeft voor het bestreden besluit. Volgens verweerder kan daaraan niet de waarde worden toegekend die eiser daaraan toegekend wenst te zien. Omdat eiser het document opgestuurd heeft gekregen en hier te lande was, heeft er kennelijk geen verificatie plaatsgevonden met betrekking tot de persoon ten tijde van de uitgifte. Verweerder handhaaft daarom zijn standpunt dat het herzieningsverzoek terecht is afgewezen, omdat eiser onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft overgelegd om te twijfelen aan de informatie van de Belgische autoriteiten.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1
Uit de jurisprudentie van de Afdeling [4] , bijvoorbeeld de uitspraak van 23 november 2016 [5] , volgt dat een bestuursorgaan bij de beoordeling van een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit een grote mate van vrijheid toekomt. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [6]
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser bij zijn verzoek om terug te komen van het onherroepelijk intrekkingsbesluit van 10 maart 2014 onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht op grond waarvan getwijfeld zou kunnen worden aan de juistheid van de informatie van de Belgische luchthavenpolitie. Op basis van de door eiser overgelegde verklaring van de Soedanese ambassade is niet komen vast te staan dat eiser niet degene is die in 2012 door de Belgische luchthavenpolitie is gecontroleerd. Hoewel de verklaring door het Bureau Documenten ‘echt’ is bevonden, is over de inhoud van de verklaring geen uitspraak gedaan. Daarbij komt dat eiser in beroep geen goede verklaring heeft kunnen geven voor hoe het kan dat de door de Belgische luchthavenpolitie gecontroleerde persoon een pasje bij zich droeg waarop de personalia en het V-nummer van eiser zijn vermeld.
4.3
Ten aanzien van het door eiser op 1 december 2021 overgelegde Soedanese identiteitsbewijs heeft verweerder terecht verondersteld dat de daarop geregistreerde gegevens afkomstig zijn van een Nederlands document en dat er kennelijk geen verificatie van de identiteit heeft plaatsgevonden door de Soedanese autoriteiten. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij het document digitaal heeft aangevraagd en dat hij daarbij een upload van zijn Nederlandse vreemdelingenpas heeft verstrekt. Verweerder heeft om die reden niet de waarde aan het Soedanees identiteitsbewijs hoeven toekennen die eiser daaraan toegekend wenst te zien.
4.4
Verweerder heeft op basis van het voorgaande terecht aangenomen dat er door eiser geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het destijds genomen intrekkingsbesluit.
Conclusie
5.1
Het beroep is ongegrond.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten - Badal, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.zaaknummer NL18.7724
3.zaaknummer 201804750/1/V3
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.Zie bijvoorbeeld uitspraak 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3649