Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser], eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Conclusie
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen een besluit van 10 juni 2022, waarbij hem een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 22 juni 2022, die plaatsvond in Breda, was de eiser aanwezig via videoverbinding, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.
De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank constateerde dat de onbetwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen, ondanks dat de eiser enkele gronden had betwist. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat er feitelijk zicht op overdracht ontbrak, omdat de vereiste PCR-test voor overdracht naar Oostenrijk niet langer nodig was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. N.F. Kreeftmeijer, en werd openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.