ECLI:NL:RBDHA:2022:631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
22-294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor het veranderen van woningen in Den Haag

Op 2 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het veranderen van vijf woningen. Verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen de verleende vergunning, verzocht om een voorlopige voorziening. De vergunninghoudster had op 13 juli 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de indeling van de woningen, het maken van constructieve doorbraken en het plaatsen van een extra bouwlaag. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard in een besluit van 25 november 2021. Verzoekster stelde dat de vergunning was verleend nadat de beslistermijn was verstreken en dat de omgevingsvergunning niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunninghoudster op correcte wijze had gehandeld en dat de omgevingsvergunning in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen redenen waren om aan te nemen dat het bestreden besluit niet in stand zou kunnen blijven. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/294

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
: [derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. J. Geelhoed).

Procesverloop

In het besluit van 13 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de woningen [adres 1] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] , [huisnummer 3] , [huisnummer 4] en [adres 2] [huisnummer 5] te [plaats] door het wijzigen van de indeling, het maken van constructieve doorbraken, trappen en het plaatsen van een bouwlaag ten behoeve van 5 nieuwe woningen.
In het besluit van 25 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 22/5). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster heeft nadere stukken overgelegd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 januari 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. [A] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [B] , [C] en ir. [D] , bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Vergunninghoudster heeft op 17 juli 2019 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend die voorziet in het veranderen van de woningen [adres 1] [huisnummer 6] tot en met [huisnummer 7] en [adres 2] [huisnummer 5] en [huisnummer 8] te [plaats] door het wijzigen van de indeling, het maken van constructieve doorbraken, trappen en het plaatsen van een extra bouwlaag ten behoeve van 8 nieuwe woningen op het bouwblok.
2.2
In het besluit van 23 oktober 2019 heeft verweerder vergunninghoudster de gevraagde omgevingsvergunning verleend. In het besluit van 6 april 2020 is dit besluit gehandhaafd. Verzoekster heeft daartegen beroep ingesteld (zaaknr. SGR 20/3009) en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend (zaaknr. SGR 20/4414).
2.3
Bij uitspraak van 13 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter de besluiten van 23 oktober 2019 en 6 april 2020 geschorst tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was het besluit van
23 oktober 2019 in strijd met artikel 2.10, lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend en had voor de wijziging van het bouwplan (van een dakopbouw op 8 appartementen naar een dakopbouw op 5 appartementen) een nieuwe aanvraag ingediend moeten worden.
2.4
Op 10 februari 2021 heeft vergunninghoudster een nieuwe aanvraag ingediend voor het veranderen en vergroten van de panden [adres 1] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] , [huisnummer 3] , [huisnummer 4] en [adres 2] [huisnummer 5] door het maken van een extra bouwlaag tot totaal 5 extra woningen, het wijzigen van de indeling, het plaatsen van een trap en het maken van constructieve doorbraken.
2.5
Op verzoek van vergunninghoudster heeft verweerder de op 23 oktober 2019 verleende omgevingsvergunning bij besluit van 12 juli 2021 ingetrokken.
2.6
Bij uitspraak van 16 december 2021 heeft de rechtbank het beroep van verzoekster (zaaknr. SGR 20/3009) niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van (voldoende) procesbelang.
2.7
Op 14 april 2021, 26 mei 2021 en 9 juni 2021 heeft de Welstands- en Monumenten-commissie (de welstandscommissie) negatief geadviseerd over het bouwplan, waarna het bouwplan werd aangepast. Op 23 juni 2021 heeft de welstandscommissie positief geadviseerd.
2.8
In het primaire besluit van 13 juli 2021 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het veranderen van de woningen [adres 1] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] , [huisnummer 3] , [huisnummer 4] en [adres 2] [huisnummer 5] door het wijzigen van de indeling, het maken van constructieve doorbraken en trappen en het plaatsen van een bouwlaag ten behoeve van 5 woningen op het bouwblok.
3. In het bestreden besluit van 25 november 2021 heeft verweerder het primaire besluit, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (de adviescommissie) van dezelfde datum, gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het voorzien in een extra parkeerbehoefte van 4 parkeerplaatsen (in plaats van 5) akkoord is vanwege het gebruik van een deelauto.
4.1
Uit informatie van gemachtigde van vergunninghoudster is gebleken dat de werkzaamheden die reeds werden uitgevoerd op 18 januari 2022 zijn afgerond en tot de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening niet worden hervat. Ter zitting is gebleken dat vergunninghoudster de werkzaamheden zo spoedig mogelijk na de zitting wenst voort te zetten. Daarom acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
4.2
Uit het voorgaande volgt dat voldaan is aan de voorwaarden om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
4.3
Aangezien naast verzoekster ook andere belanghebbenden beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit, zal de voorzieningenrechter geen toepassing geven aan artikel 8:86 van de Awb
5. Ter zitting heeft verzoekster de verzoeksgronden die betrekking hebben op het BAG-register ingetrokken. Datzelfde geldt voor hetgeen verzoekster heeft gesteld over het besluit van 12 juli 2021, waarbij verweerder de omgevingsvergunning van 23 oktober 2019 heeft ingetrokken, en over de door verzoekster gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel.
6.1
Verzoekster voert aan dat de omgevingsvergunning is verleend nadat de beslistermijn reeds was verstreken.
6.2
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder vergunninghoudster op 31 maart 2021 heeft meegedeeld, dat uiterlijk op 6 mei 2021, zijnde de wettelijke beslistermijn vermeerderd met de termijn die nodig was voor het aanleveren van de aanvullende gegevens, moet zijn beslist op de aanvraag. Bij brief van 28 april 2021 heeft verweerder de beslistermijn met 6 weken verlengd en meegedeeld dat uiterlijk op 16 juni 2021 een besluit moet zijn genomen. Vervolgens is de beslistermijn in overleg met vergunninghoudster verlengd tot 14 juli 2021. Aangezien het primaire besluit op 13 juli 2021 is verleend, heeft verweerder naar voorlopig oordeel bij het beslissen op de aanvraag in overeenstemming met de Awb gehandeld.
7.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of regels die zijn gesteld op grond van artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
7.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Regentesse-/Valkenboskwartier (Integrale herziening)”. Op grond van dit bestemmingsplan geldt op de in geding zijnde percelen de enkelbestemming “Wonen-1” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie”. De voor “Wonen 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en tuinen en erven een en ander zoals nader bepaald in artikel 23.3 en met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, (al dan niet gebouwde) parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
7.3
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het bouwplan terecht in overeenstemming geacht met het geldende bestemmingsplan “Regentesse-/Valkenboskwartier (Integrale herziening)”. Weliswaar staat in de toelichting bij het bestemmingsplan dat dakopbouwen slechts zijn toegestaan voor uitbreiding van de eigen woning, hetgeen hier niet het geval is, maar de toelichting is op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) niet bindend. Voor de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan moet daarom niet worden gekeken naar de toelichting, maar naar wat er in de planregels staat. Aangezien op grond van artikel 23.2.1 van de planregels en de verbeelding de maximale bouwhoogte 14 meter mag bedragen en het bouwplan voorziet in een bouwhoogte van 13,88, voldoet het bouwplan aan de planregels. Door verzoekster zijn geen gronden aangedragen op grond waarvan tot een ander oordeel moet worden gekomen.
8.1
Verzoekster betoogt dat de adviescommissie is uitgegaan van een incompleet dossier en van verkeerde informatie. Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd toegelicht dat de stukken die zij in het dossier mist de documenten zijn die bij de welstandscommissie zijn ingediend.
8.2
Aangezien de welstandscommissie een orgaan betreft dat verweerder adviseert, is het niet vanzelfsprekend dat documenten die in het kader van de vergaderingen van die commissie zijn overgelegd tevens deel uitmaken van de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder. Dat deze stukken geen deel uitmaken van het door verweerder overgelegde dossier merkt de voorzieningenrechter dan ook niet als een gebrek aan. Niet gebleken is dat de adviescommissie is uitgegaan van onjuiste informatie. Verzoekster heeft dit ook niet concreet onderbouwd.
8.3
Volgens verzoekster moet de adviescommissie, gelet op haar werkwijze en de strekking van haar advies als partijdig worden beschouwd. De voorzieningenrechter is evenwel niet gebleken van aanwijzingen dat de adviescommissie op enig punt onjuist heeft gehandeld dan wel is uitgegaan van onjuiste informatie. Dat het gegeven advies een andere strekking heeft dan verzoekster voorstaat is geen een aanwijzing dat de adviescommissie partijdig is geweest bij haar advisering.
9. Tevens voldoet de omgevingsvergunning volgens verzoekster niet aan de eisen van het Bouwbesluit. Nu verzoekster deze grond niet concreet heeft onderbouwd, kan deze grond niet tot iets leiden.
10. Volgens verzoekster is de bij de omgevingsvergunning verplichte Omgevingsver-gunning Beperkte Milieutoets (OBM) gebaseerd op onjuiste en bewust verkeerd aangeleverde gegevens. Ook de in dit kader vereiste verklaring van geen bedenkingen van de provincie ontbreekt. Dit betoog van verzoekster kan niet slagen, omdat de aanvraag geen betrekking heeft op een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer. De OBM-toets is hier dan ook niet aan de orde.
11.1
Verzoekster mist de berekening van de parkeerbehoefte. Zij wijst erop dat de parkeerdruk binnen de voorgeschreven loopafstand in de huidige situatie hoger ligt dan 90%. Parkeren door gebruikers en bezoekers mag het parkeerareaal in de openbare ruimte daarom niet belasten. Op het eigen terrein is slechts 1 parkeerplaats beschikbaar. De drie overige benodigde parkeerplaatsen voldoen niet wat betreft de loopafstand (Fahrenheitstraat) en/of zijn in gebruik bij bestaande bedrijven.
11.2
Blijkens de aanvraag is de parkeerbehoefte die het bouwplan genereert 4,4, afgerond 5, parkeerplaatsen. Uit de stukken blijkt dat daarvan 1 parkeerplaats op eigen terrein zal worden aangelegd, die bestemd is voor een deelauto. Volgens het parkeerbeleid betekent dat dat de parkeerbehoefte met 1 wordt teruggebracht tot 4 parkeerplaatsen in totaal. De niet op het bouwperceel gelegen 3 parkeerplaatsen behoren zich binnen een loopafstand van 500 m van het bouwperceel te bevinden. Blijkens de overgelegde huurovereenkomsten bevinden zich 2 parkeerplaatsen op het perceel [adres 2] [huisnummer 9] , direct naast het bouwplan, 1 in de garagebox aan de [straat] en 1 in de garagebox aan de [adres 3] [huisnummer 10] . Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de loopafstand tot de garagebox aan de [straat] maximaal 450 meter bedraagt. Niet gebleken is dat dit onjuist is. Verder is, gezien de overgelegde huurovereenkomsten, die in 2019 zijn aangegaan voor een duur van 10 jaar dan wel voor onbepaalde tijd, niet gebleken dat vergunninghouder ten tijde van de oplevering van het bouwplan niet feitelijk over deze parkeerplaatsen kan beschikken.
Dit betekent dat de parkeerbehoeve van het bouwplan niet ten laste komt van de openbare ruimte, zodat verweerder zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan de vastgestelde parkeereis voor motorvoertuigen en daarmee aan artikel 5.1, onder b van de algemene bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan ‘Parapluherziening (fiets)parkeren’.
12. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder, gelet op artikel 2.10 van de Wabo, voorshands op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
13.1
Het bestreden besluit zal naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook in beroep naar verwachting stand kunnen houden, zodat er geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen.
13.2
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.