ECLI:NL:RBDHA:2022:632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
21-7205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor steiger in binnenhaven

Op 2 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, bewoners van de nabijheid van een binnenhaven, zich verzetten tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een steiger. De vergunning was eerder verleend door het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest, maar eisers stelden dat de vergunning niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat hun belangen onvoldoende waren meegewogen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat de vergunninghouder de steiger op een locatie wilde bouwen die niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening, en dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd dat hun belangen onterecht waren geschaad. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunning op goede gronden was verleend en dat er geen aanleiding was voor een voorlopige voorziening. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door de bestuursrechter en de noodzaak voor eisers om hun claims te onderbouwen met concrete feiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/7205 en SGR 21/8246
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser] , [eiseres 1] en [eiseres 2] ,allen te [woonplaats] , eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M. Oskam).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Scouting Sagara Satrya’s, te Oegstgeest.

Procesverloop

In het besluit van 10 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een steiger op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] .
In het besluit van 5 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de omgevingsvergunning opnieuw verleend.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 21/7205). Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 21/8246).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder zijn verschenen [A] en [B] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
Op 26 juni 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een steiger op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] . De steiger, die al gedeeltelijk is gebouwd, bevindt zich aan de ingang van dezelfde binnen-haven als waarvan eisers gebruik maken. De steiger heeft een lengte van 8 meter, een breedte van 53 cm en zal ongeveer 50 cm boven het waterpeil uitsteken.
2.2
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk en (2) het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, conform het advies van de Regionale commissie bezwaarschriften (de commissie) van 10 februari 2021, het primaire besluit herroepen en de omgevingsvergunning opnieuw verleend onder aanvulling van de motivering.
4. Eisers wonen in de directe nabijheid van vergunde steiger, hebben daar vanuit hun woningen zicht op en moeten daar met hun eigen boten langs varen om de binnenhaven in of uit te varen. Zij kunnen om die reden als belanghebbende bij de bestreden besluiten worden aangemerkt.
5.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of regels die zijn gesteld op grond van artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
5.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “1e partiële herziening Oudenhof en Klinkenbergerplas (herstelbesluit)” en gelden de enkelbestemming ‘Water’ en de dubbelbestemmingen ‘Leiding-Hoogspanningsverbinding’ en ‘Waarde-Archeologie 3’.
Ingevolge artikel 15.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn de voor ‘Water’ aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding ‘steiger’ tevens bestemd voor een steiger.
In artikel 15.2.3 onder a, sub 1, van de planregels bepaald dat steigers alleen gesitueerd mogen worden binnen de aanduiding ‘steiger’.
5.3
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
5.4
Ingevolge artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, onder meer in aanmerking een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: (a) niet hoger is dan 10 meter en (b) de oppervlakte niet meer dan 50 m² bedraagt. Dit is de zogeheten kruimelgevallenregeling.
6.1
Onbestreden is dat de betreffende locatie op de verbeelding niet de aanduiding ‘steiger’ heeft, zodat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
6.2
Verweerder heeft de afwijking van de betreffende bestemmingsplanregels toegestaan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo juncto artikel 4, aanhef, en onder 3 van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
6.3
Bij de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo komt verweerder, in aanmerking genomen de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan verweerder is toegekend, beleidsruimte toe. Bij de beslissing om al dan niet van het bestemmingsplan af te wijken moeten alle daarbij betrokken belangen in aanmerking worden genomen.
6.4
Niet bestreden is dat het bouwplan voldoet aan onderdeel 3 van artikel 4 van bijlage II van het Bor. Gelet hierop was verweerder bevoegd om ten aanzien van het bouwplan van het geldende bestemmingsplan af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo.
7. De stelling van eisers dat de bij het bestreden besluit verleende omgevingsver-gunning niet juist is gepubliceerd, wat daarvan verder ook zij, kan hen niet baten. Uit het dossier blijkt dat verweerder hen het besluit op bezwaar met de daarbij opnieuw verleende omgevingsvergunning heeft toegestuurd. Daarnaast hebben eisers tijdig beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Zij zijn dan ook niet in hun belangen geschaad.
8.1
Volgens eisers heeft verweerder onvoldoende getoetst of het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dat kader is van belang dat de besluitvorming is gebaseerd op een situatieschets die niet overeenkomstig de werkelijkheid is. Zo ontbreekt op de tekeningen het botenhuis van eiseres Van Heeten-van Ommen.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op de afmetingen van de steiger blijft er voldoende ruimte over voor andere gebruikers van de binnenhaven om deze in en uit te varen. De steiger zal niet of nauwelijks voor extra vaarbewegingen zorgen ten opzichte van de situatie zonder steiger.
8.3
Gelet op de situatietekening bij de aanvraag en de door verweerder overgelegde luchtfoto’s, op welke foto’s het botenhuis van eiseres Van Heeten-van Ommen goed waarneembaar is, blijft er ook bij aanwezigheid van de steiger een voldoende ruime vaaropening over. Eisers hebben onvoldoende aangetoond dat dat de steiger ertoe zal leiden dat het in of uitvaren van de binnenhaven onevenredig wordt bemoeilijkt. Dat eisers af en toe extra zullen moeten manoeuvreren is daarvoor onvoldoende. Van strijd met een goede ruimtelijke ordening is dan ook niet gebleken.
9.1
Eisers bestrijden dat er een goede belangenafweging is gemaakt door verweerder. Zij voelen zich niet serieus genomen. Het bouwplan en de gevolgen daarvan zijn met hen niet besproken. Verder heeft de commissie in haar advies de noodzaak van werkbare gebruiksvoorschriften genoemd en ook daar is geen gevolg aan gegeven. Eisers vrezen schade aan de eigen boten, steigers en het botenhuis van eiseres Den Heeten- van Ommen. Verder worden hun privacy en uitzicht aangetast.
9.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het realiseren van de steiger niet of nauwelijks zorgt voor belemmering van het uitzicht vanaf de percelen van omwonenden. Ook zonder de steiger kunnen ter plaatse boten aangemeerd liggen, al is dat dan niet op precies dezelfde plek. Het realiseren van de steiger heeft om dezelfde redenen evenmin onevenredige gevolgen voor de privacy van omwonenden. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het verbinden van gebruiksvoorschriften aan de vergunning geen toegevoegde waarde heeft. Vergunninghouder is op grond van de vaarregelgeving reeds verplicht om de overige vaarweggebruikers niet te hinderen en af te zien van gevaarzetting op het water. Het is volgens verweerder niet logisch en ruimtelijke gezien niet toepasbaar om maximale afmetingen van vaartuigen die aan de steiger mogen afmeren op te nemen in vergunning. Verweerder wijst er in dat kader op dat vergunninghouder met zijn andere vaartuigen ook van de binnenhaven gebruik maakt en zichzelf net zo goed zou hinderen als er een te lange boot aan de steiger zou worden aangemeerd.
9.3
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het standpunt van verweerder niet te volgen. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen reden dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om met toepassing van de kruimelgevallenregeling af te wijken van het geldende planologisch regime. Eisers hebben hun betoog dat zij hun eigen ligplaatsen niet meer (goed) kunnen bereiken onvoldoende onderbouwd en de gestelde schade op geen enkele wijze onderbouwd. Dat eisers geconfronteerd worden met een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy en uitzicht is niet aannemelijk gemaakt. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter toereikend gemotiveerd dat het verbinden van gebruiksvoorschriften aan de vergunning geen meerwaarde zou hebben.
9.4
Ten aanzien van het door eisers gemiste overleg overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting is gebleken dat eisers en vergunninghouder nut en noodzaak van overleg inzien over het toekomstige gebruik van de binnenhaven. Voor zover dat overleg ten tijde van de voorbereiding van het bestreden besluit niet of onvoldoende heeft plaatsgevonden, maakt dat het bestreden besluit overigens niet onrechtmatig, aangezien er geen rechtsregel is die daartoe verplicht.
9.5
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan gebruik kunnen maken.
10.1
Eisers missen een schriftelijke verklaring van Tennet. Volgens hen is deze vereist vanwege de dubbelbestemming “Leiding-Hoogspanningsverbinding”.
10.2
Op grond van artikel 19.3.1 van de planregels is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de navolgende werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, in de 55 meter brede zakelijk recht-strook van de bovengrondse hoogspanningsverbinding uit te voeren of te doen uitvoeren.
In artikel 19.3.2 van de planregels is bepaald dat het bevoegd gezag, alvorens te beslissen omtrent een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 19, derde lid, schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
10.3
Aangezien de aanvraag geen betrekking heeft op de activiteit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald (aanlegvergunning), als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, is artikel 19.3.1 van de planregels naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval niet van toepassing, zodat verweerder ook geen schriftelijk advies behoefde in te winnen bij de leidingbeheerder. Overigens heeft verweerder aangegeven de beheerder van de hoogspanningsverbinding (Tennet) over het bouwplan geconsulteerd te hebben, waarna deze te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de realisatie van de steiger. De voorzieningenrechter ziet geen reden hieraan te twijfelen.
11. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op artikel 2.10 van de Wabo, op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning verleend en deze bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd. Verweerder was dan ook niet bevoegd om handhavend tegen de steiger op te treden, zoals door eisers verzocht.
12.1
Het beroep is ongegrond.
12.2
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.