In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de verkoop van een beleggingspand centraal. De eiser, die in 2012 een pand heeft gekocht van de gedaagden, stelt dat het pand niet voldoet aan de overeenkomst omdat het een illegaal dakterras heeft. De gemeente Leiden heeft op 24 juli 2019 vastgesteld dat het dakterras niet te legaliseren is. De eiser vordert schadevergoeding van € 32.586,25, maar de gedaagden betwisten de verkoop van het pand met een dakterras en stellen dat de vordering is verjaard. De rechtbank heeft de partijen de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren over de staat van het dak tijdens de bezichtigingen en de informatie die is verstrekt voor de koop.
De procedure begon met dagvaardingen op 3 juni 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis op 6 april 2022. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2022 werd duidelijk dat de eiser en zijn zoon het pand hadden bezichtigd, maar dat er geen expliciete discussie was geweest over de bestemming van de 'open plek' in het dak. De rechtbank oordeelt dat als het dak tijdens de bezichtigingen als terras was ingericht en de eiser geen informatie had ontvangen over de vergunning, hij erop mocht vertrouwen dat het pand in de verwachte staat zou worden geleverd.
De rechtbank heeft de partijen opgedragen bewijs te leveren: de eiser moet aantonen dat het dak als terras was ingericht, terwijl de gedaagden moeten bewijzen dat zij de eiser voor de koop op de hoogte hebben gesteld van het ontbreken van een vergunning voor het dakterras. De zaak is aangehouden in afwachting van de bewijslevering, met een nieuwe zitting gepland op 31 augustus 2022.