ECLI:NL:RBDHA:2022:6392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL22.7654 en NL22.7655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling asielaanvraag en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet was verschenen op zijn gehoor. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had zijn asielaanvraag ingediend op 14 november 2021 en was uitgenodigd voor een gehoor op 16 maart 2022, maar verscheen niet. Hij meldde dat hij besmet was met COVID-19 en in quarantaine moest blijven. Een tweede uitnodiging voor een gehoor op 13 april 2022 werd eveneens gemist. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris adequaat had gehandeld door informatie in te winnen over de afwezigheid van eiser en dat het aan eiser was om tijdig te melden dat hij niet kon verschijnen. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat zijn afwezigheid niet aan hem toe te rekenen was.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling was gesteld en dat het opgelegde inreisverbod van twee jaar rechtmatig was. Eiser had geen recht op een vertrektermijn, aangezien opvang in een asielzoekerscentrum niet als een vaste woon- of verblijfplaats kan worden aangemerkt. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter en voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.7654 (beroep)
NL22.7655 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami).

ProcesverloopIn het besluit van 29 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure buiten behandeling gesteld en eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 25 mei 2022 op zitting behandeld.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Hij heeft op 14 november 2021 zijn asielaanvraag ingediend.
Eiser is per brief van 23 februari 2022 uitgenodigd voor zijn nader gehoor op 16 maart 2022. Eiser is niet op dit gehoor verschenen. Verweerder heeft geïnformeerd naar de afwezigheid van eiser. Op 16 maart 2022 is aan verweerder door de gemachtigde van eiser per mail gemeld dat eiser besmet was met COVID-19, hij medicatie slikte en in quarantaine moest blijven en daarom niet op de afspraak kon komen.
Verweerder heeft eiser daarom per brief van 28 maart 2022 opnieuw uitgenodigd voor een nader gehoor. Dit keer op 13 april 2022. Eiser is wederom niet verschenen.
Verweerders besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld [1] en heeft aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar omdat eiser niet is verschenen bij het nader gehoor op 13 april 2022 en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen.
Beroepsgronden
3. Eiser voert, samengevat, aan dat verweerder eisers asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld en dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de reden dat eiser niet is verschenen op de gehoren. Eiser heeft verweerder op 16 maart 2022 per mail op de hoogte gesteld dat hij besmet was met COVID-19, medicatie slikt en in quarantaine moest verblijven. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij lijdt aan scabiës en daarom niet op de afspraak van 13 april 2022 kon komen. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan zijn medisch dossier overgelegd. Ook heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van een vertrektermijn en daarmee ook onrechtmatig een inreisverbod en terugkeerbesluit heeft opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht in de zienswijze geen aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat het niet verschijnen bij het gehoor hem niet valt toe te rekenen. Daartoe wordt overwogen dat eiser niet met documenten heeft onderbouwd dat hij dermate ziek was dat hij niet in staat was om te verschijnen bij zijn gehoor. Verweerder heeft, toen eiser niet verscheen op de gehoren, adequaat gehandeld door informatie in te winnen bij verschillende partijen, namelijk het COA, de gemachtigde van eiser en het taxibedrijf. Uit de informatie van het taxibedrijf die was ingeschakeld om eiser op 13 april 2022 naar de gehoorlocatie te vervoeren, bleek dat eiser op dat moment niet aanwezig was in zijn kamer op de opvanglocatie.
Ook met het in beroep overgelegde dossier van het GZA is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft onderbouwd dat er een verschoonbare reden is dat eiser niet is verschenen. Allereerst volgt daaruit, anders dan in de zienswijze is aangevoerd, niet dat eiser tijdens het gehoor van 13 april 2022 kampte met ‘COVID-19 gerelateerde’ klachten.
In beroep is gesteld dat eiser lijdt aan scabiës en dat het hem niet was toegestaan om zijn kamer te verlaten en voor zijn gehoor te verschijnen. De rechtbank overweegt dat een en ander niet uit eisers medisch dossier volgt. Weliswaar staat in het dossier dat op 24 maart 2022 de diagnose scabiës is gesteld, maar niet dat het eiser (daarom) niet was toegestaan zijn kamer te verlaten. Bovendien ziet de rechtbank niet in waarom eiser de reden van zijn aanwezigheid niet voorafgaand aan het gehoor heeft kunnen melden aan verweerder. Het lag op de weg van eiser om verweerder tijdig in te lichten dat hij niet in staat was om te verschijnen voor zijn gehoor. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Dit leidt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser niet ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld.
4.2
Dit brengt met zich dat verweerder terecht op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw [2] een terugkeerbesluit met onmiddellijke vertrektermijn heeft uitgevaardigd en dat vervolgens op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw terecht een inreisverbod voor de duur van twee jaren is uitgevaardigd. Dat eiser nog recht heeft op opvangvoorzieningen gedurende de beroepsprocedure, is onvoldoende voor de conclusie dat eiser een vertrektermijn moet worden gegund. Voorts kan opvang in een asielzoekerscentrum naar vaste jurisprudentie niet worden aangemerkt als een vaste woon- of verblijfplaats. Verder kan – eveneens naar vaste jurisprudentie – ook leefgeld van het COA, dat eiser in dat geval zou ontvangen, niet worden aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan.
Eisers stelling dat hij slachtoffer is van mensenhandel, is onvoldoende om van de uitvaardiging van een inreisverbod zoals bedoeld in artikel 66a, achtste lid, van de Vw af te zien. Ook uit het medisch dossier van eiser blijkt niet dat er sprake is van individuele omstandigheden die maken dat van een inreisverbod moet worden afgezien. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
Conclusie
5. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling gesteld. Ook mocht verweerder afzien van het toekennen van een vertrektermijn en heeft hij op goede gronden een inreisverbod en terugkeerbesluit opgelegd aan eiser. Het beroep is ongegrond.
6. Omdat op het beroep is beslist, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenwet 2000.