ECLI:NL:RBDHA:2022:6422
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot opschorting van vertrek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker van Surinaamse nationaliteit. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na het indienen van bezwaar tegen dit primaire besluit, heeft de verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat er een zitting heeft plaatsgevonden, heeft de staatssecretaris het bezwaar van de verzoeker ongegrond verklaard en dit besluit vervangen door een nieuw besluit op 28 februari 2022. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening ook betrekking heeft op het nieuwe besluit. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer is, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.