ECLI:NL:RBDHA:2022:646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
21_8394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 2 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Verzoekers hadden een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, welke op 16 december 2021 door verweerder was afgewezen. Verzoekers maakten bezwaar tegen deze afwijzing en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 19 januari 2022, waarbij verzoekers en hun gemachtigde aanwezig waren, werd het verzoek behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake moest zijn van een spoedeisend belang, wat in dit geval werd gesteld door verzoekers die in acute financiële nood verkeerden. Verzoekers gaven aan geen inkomsten te hebben en dreigden uit hun woning gezet te worden. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat verzoekers onvoldoende inzicht hadden gegeven in hun financiële situatie en dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door verweerder terecht was. Verzoekers hadden niet aangetoond hoe zij in hun levensonderhoud voorzagen en er was onduidelijkheid over gokactiviteiten van verzoeker Izzat, die niet gemeld waren.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting stand zal houden. De uitspraak werd gedaan door mr. R.H. Smits, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8394

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. B.F. van Es),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: K. Azzaimoun).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoekers van 11 augustus 2021 tot toekenning van een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
3.1.
Verzoekers stellen dat hun financiële situatie zodanig is dat er sprake is van een spoedeisend belang. Zij hebben geen inkomsten en ook dreigen zij spoedig uit hun woning te worden gezet. Verzoekers hebben in verband hiermee een dagvaarding overgelegd, waaruit blijkt dat de woningbouwvereniging ontbinding van de huurovereenkomst heeft gevorderd vanwege een huurschuld.
3.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat de (financiële) situatie van verzoekers zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
4. Verweerder heeft verzoekers aanvraag van 11 augustus 2021 om een bijstandsuitkering afgewezen op de grond dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld omdat verzoekers onvoldoende hebben aangetoond hoe zij voorafgaand aan de aanvraag in hun levensonderhoud hebben voorzien. Voorts hebben verzoekers geen duidelijkheid hebben verschaft over verzoeker Izzats gokactiviteiten.
5. Verzoekers voeren aan dat het vermoeden van verweerder dat zij nog andere inkomsten genoten zouden hebben geen steun vindt in het dossier en dus niet aannemelijk is geworden. Er zijn ook geen inkomsten uit gokactiviteiten. Verzoekers wijzen in dit verband naar de bankafschriften uit de relevante periode. Volgens verzoekers zijn zij volledig transparant geweest over hun financiële situatie, zodat het recht op bijstand wel degelijk kon worden vastgesteld.
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.2.
Bij een aanvraag om bijstand moet de aanvrager duidelijkheid verschaffen over haar of zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Vervolgens is het aan verweerder om de inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Voldoet de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting, dan is dit een grond voor weigering van de bijstand als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
levensonderhoud
6.3.
Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat in de maand mei 2021 een bedrag van € 300,-, in de maand juni 2021 een bedrag van € 427,35 en in de maand juli 2021 een bedrag van € 850,- van verzoekers bankrekening zijn afgeschreven. In mei 2021 betroffen de afschrijvingen pinopnames in Leiden, in juni 2021 was er voor een gedeelte sprake van pinopnames in Leiden en voor een ander gedeelte betalingen aan supermarkten. In juni 2021 hebben er pinopnames plaatsgevonden in Noordwijkerhout en Leiden. Onduidelijk is gebleven of al die pinopnames zijn gedaan ten behoeve van het levensonderhoud. Maar ook als wordt aangenomen dat alle (pin)opnames die in de maanden mei, juni en juli hebben plaatsgevonden zijn gedaan voor het levensonderhoud, blijven deze bedragen ver onder de norm die Nibud hanteert voor het levensonderhoud van een gezin van vier personen. Dat geldt ook voor de maanden september en oktober 2021. Gebleken is dat in de maand september 2021 geen afschrijvingen voor levensonderhoud hebben plaatsgevonden en in de maand oktober 2021 voor een bedrag van € 132,31 aan pinopnames hebben plaatsgevonden. Het lag daarom op de weg van verzoekers om helderheid te verschaffen over hoe en waarmee zij in hun levensonderhoud hebben voorzien in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Daar zijn verzoekers naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd. De stelling van verzoekers dat de zoon in die periode financieel heeft bijgesprongen en ook boodschappen voor verzoekers heeft gedaan, passeert de voorzieningenrechter. Nog afgezien dat hiervan geen enkele onderbouwing voor is gegeven, heeft verzoeker Izzat tijdens het gesprek bij verweerder op 25 november 2021 verklaard dat hetgeen hij en zijn gezin aan levensonderhoud hebben uitgegeven de bedragen zijn die op de bankafschriften staan vermeld.
6.4.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat verzoekers niet voldoende inzicht hebben geboden in hun financiële situatie voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Als gevolg daarvan is niet vast te stellen of, en zo ja, in welke mate, verzoekers verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden.
gokactiviteiten
6.5.
Verzoeker Izzat heeft ter zitting erkend dat hij in de periode voorafgaand aan de aanvraag in de casino’s is geweest en dat hij aldaar heeft gegokt. Verzoeker stelt dat hij met het gokken echter geen inkomsten heeft genoten.
6.6
Het gokken op zichzelf is een activiteit die gemeld moet worden, omdat uit de aard daarvan voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. De bij het gokken ontvangen bedragen zijn bedragen die verzoeker met het verrichten van gokactiviteiten in handen krijgt en waarover hij vrijelijk kan beschikken. Daarom zijn deze bedragen als inkomsten aan te merken en van belang voor het recht op bijstand. In het kader van de bijstand is daarbij niet van betekenis welke bedragen hij heeft ingezet om te gokken en of hij bedragen heeft verloren. Verzoeker Izzat had verweerder van de gokactiviteiten op de hoogte moeten stellen, zodat het verweerder kon onderzoeken of verzoeker inkomsten heeft verworven en tot welk bedrag.
6.7.
Vaststaat dat verzoeker Izzat geen melding heeft gemaakt van zijn gokactiviteiten en van de gokopbrengsten. Voorts heeft verzoeker geen administratie bijgehouden van zijn gokactiviteiten, zodat er geen enkel inzicht bestaat in de omvang daarvan. Daarom kan ook het recht op bijstand in de maanden waarin sprake is geweest van gokactiviteiten naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden vastgesteld.
6.8.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bijstandsaanvraag terecht afgewezen, zodat het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting stand zal houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.