ECLI:NL:RBDHA:2022:648
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Blokkering van bijstandsuitkering en verzoek om voorlopige voorziening
Op 2 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een alleenstaande ouder, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de blokkering van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Delft. De blokkering was ingegaan op 1 november 2021, na een melding van de belastingdienst dat verzoekster sinds 1 augustus 2021 werkzaamheden verrichtte. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze blokkering en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in acute financiële nood zou verkeren.
Tijdens de zitting op 19 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij sinds de blokkering geen andere inkomsten heeft, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat verzoekster in de maanden augustus, september en oktober 2021 wel degelijk inkomsten uit arbeid had ontvangen, wat betekende dat zij in die periode dubbele inkomsten had. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster voldoende middelen had om in haar levensonderhoud te voorzien.
Daarnaast overwoog de voorzieningenrechter dat de blokkering van de bijstandsuitkering alleen kan worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter oordeelde dat er bij verweerder een gegrond vermoeden kon bestaan dat verzoekster geen recht meer had op een (volledige) bijstandsuitkering, gezien de signalen van de belastingdienst en de loonspecificaties die in het dossier waren opgenomen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake was van een spoedeisend belang en het besluit van verweerder niet evident onrechtmatig was.