ECLI:NL:RBDHA:2022:6484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
NL21.8742, NL21.8747, NL21.12554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van Turks associatierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, en de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van het Turks associatierecht. Eiser had een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn partner, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk samenwoonde met zijn partner en een gemeenschappelijke huishouding voerde. De rechtbank concludeerde dat eiser gegevens had achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Hierdoor was de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht gerechtvaardigd. Eiser had zijn werkzaamheden in Nederland verricht zonder geldige verblijfstitel, waardoor hij geen rechten kon ontlenen aan artikel 6 van Besluit 1/80. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet in strijd was met het arrest Unal, omdat eiser nooit aan de voorwaarden had voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.8742 (beroep intrekking verblijfsvergunning)
NL21.8747 (voorlopige voorziening)
NL21.12554 (beroep afwijzing aanvraag verblijfsvergunning)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. van der Heiden).

Procesverloop

In de zaak met nummer NL21.8742 heeft verweerder bij besluit van 27 oktober 2020 (primaire besluit I) eisers verblijfsvergunning ingetrokken. Bij besluit van 10 mei 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
In de zaak met nummer NL21.12554 heeft verweerder bij besluit van 18 mei 2021 (primaire besluit II) eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen. Bij besluit van 21 juli 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
In beide zaken heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, om uitzetting te voorkomen totdat in de zaak met nummer NL21.8742 op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. De zaken zijn gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Sivridag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar deze uitspraak over gaat
1.1
Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is kleermaker van beroep. Hij heeft in het verleden verschillende verblijfsrechtelijke procedures gevoerd, zonder succes. Met ingang van 3 juli 2017 is hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend voor ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (referente)’, geldig tot 3 juli 2022. Eiser en referente zijn niet getrouwd en staan niet op hetzelfde adres ingeschreven in de Basisregistratie personen. Sinds 1 november 2017 werkt eiser in loondienst bij het bedrijf van zijn zus, [bedrijf] .
1.2
Nadat eiser van verweerder een voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning had ontvangen, heeft hij een verblijfsvergunning voor ‘Arbeid in loondienst’ op grond van het Turks associatierecht aangevraagd. [1]
1.3
Deze uitspraak gaat over zowel de intrekking van eisers verblijfsvergunning als de afwijzing van zijn aanvraag.
Besluitvorming
2.1
Verweerder heeft de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot de ingangsdatum omdat eiser gegevens heeft achtergehouden die – als zij bekend waren geweest – tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag voor de verblijfsvergunning zouden hebben geleid. Eiser en referente hebben namelijk nooit samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd.
2.2
Verweerder heeft vervolgens de aanvraag afgewezen omdat eiser door de intrekking van zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht geen rechtmatig verblijf heeft gehad en dus ook geen legale arbeid heeft verricht, zodat hij geen rechten kan ontlenen aan Besluit 1/80. [2]
Beroepsgronden
3.1
Eiser voert ten eerste aan dat hij en referente weliswaar nooit op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan, maar dat zij tot begin 2019 een relatie hadden en een gezamenlijke huishouding voerden.
3.2
Verder voert eiser aan dat hij op het moment van de intrekking al drie jaar legale arbeid verrichtte in Nederland. Verweerder verwijt eiser niet dat hij frauduleus heeft gehandeld. Uit het Turks associatierecht vloeit voort dat verweerder de verblijfsvergunning dan niet met terugwerkende kracht kan intrekken en dat eiser het recht heeft opgebouwd om in Nederland arbeid in loondienst te blijven verrichten. Eiser wijst in dit verband op het arrest Unal van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof). [3]
3.3
Tot slot voert eiser aan dat verweerder hem zowel over de intrekking als over de aanvraag had moeten horen in bezwaar.
Toetsingskader
4.1.1
Aan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel verblijf als familie- of gezinslid is de voorwaarde verbonden, dat de vreemdeling en de referent samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. [4]
4.1.2
Verweerder kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd intrekken, als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achterhouden, die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. [5] In dergelijke gevallen trekt verweerder de verblijfsvergunning in, [6] tot de datum waarop niet (meer) werd voldaan aan de voorwaarden. Er geldt een uitzondering op dit beleid voor de vreemdeling die niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, die rechtmatig verblijft op grond van artikel 6 of 7 van Besluit 1/80 en die geen onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning zouden hebben geleid. Zijn verblijfsvergunning wordt niet ingetrokken met terugwerkende kracht, maar met ingang van de datum van het intrekkingsbesluit. [7]
4.2.1
Artikel 6 van Besluit 1/80 geeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een EU-lidstaat behoort en legale arbeid van een bepaalde duur heeft verricht een geclausuleerd recht op toegang tot de arbeidsmarkt van die lidstaat. Zo heeft hij na drie jaar legale arbeid het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te gaan werken, behoudens de aan werknemers uit de EU-lidstaten te verlenen voorrang.
4.2.2
Om op grond van deze bepaling rechten op te bouwen, moet de positie van de Turkse werknemer op de arbeidsmarkt stabiel en niet van voorlopige aard zijn. Dit veronderstelt een onomstreden verblijfsrecht. Een Turkse werknemer die op grond van het nationale vreemdelingenrecht tot de lidstaat is toegelaten en daar ten minste één jaar bij dezelfde werkgever arbeid in loondienst heeft verricht op basis van een geldige verblijfstitel en, indien nodig, een geldige tewerkstellingsvergunning, wordt geacht te voldoen aan de voorwaarden van artikel 6 van Besluit 1/80. [8]
4.2.3
Een EU-lidstaat mag de verblijfsvergunning van een Turkse werknemer niet met terugwerkende kracht intrekken tot de datum waarop niet langer werd voldaan aan de nationaalrechtelijke grond voor de verblijfsvergunning, als de Turkse werknemer niet frauduleus heeft gehandeld [9] en de intrekking plaatsvindt nadat hij een jaar legale arbeid heeft verricht. Dit heeft het Hof bepaald in het arrest Unal.
4.2.4
In het associatierecht is ook vastgelegd dat de EU-lidstaten Turkije niet gunstiger mogen behandelen dan dat zij elkaar behandelen. [10]
Kon verweerder de verblijfsvergunning van eiser intrekken?
5.1
Eiser heeft, ter onderbouwing van de stelling dat hij en referente een relatie hadden en ook feitelijk samenwoonden, een verklaring van referente, verklaringen van kennissen, een verklaring van buren en bankafschriften overgelegd. De verklaring van referente houdt in dat zij in 2016 met eiser is gaan samenwonen aan de [adres 1] en dat hun relatie tweeënhalf jaar heeft geduurd. [naam 1] en [naam 2] verklaren dat zij in het verleden met eiser en zijn vriendin [referente] hebben opgetrokken. Een aantal bewoners van de [adres 1] en het [adres 2] heeft getekend onder de tekst dat zij eiser en zijn partner [referente] al lange tijd kennen als hun buren. Deze verklaringen zijn op 11 januari 2021 in bezwaar overgelegd, niet gedateerd en niet voorzien van identiteitskaarten. Uit de bankafschriften blijkt dat eiser van augustus 2017 tot en met oktober 2018 zestien keer een geldbedrag aan referente heeft overgemaakt, variërend van € 100,- tot € 390,-. De overboekingen hebben geen omschrijving, behalve die van 31 januari 2018 en 28 februari 2018. Die beide keren ging het om € 390,- met als omschrijving “kado”.
5.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser er hiermee niet in is geslaagd aan te tonen dat hij en referente daadwerkelijk hebben samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. De verklaringen zijn immers niet objectief verifieerbaar. Daarbij komt dat de verklaring van de buren lijkt te zien op een andere periode dan de verklaring van referente. Ook de overboekingen uit 2017 en 2018 vormen onvoldoende onderbouwing, nu niet is gebleken dat die verband hielden met samenwonen en een gezamenlijke huishouding.
5.3
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser en referente gegevens hebben achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid. Verweerder mocht er destijds immers vanuit gaan dat eiser en referente zouden gaan voldoen aan de voorwaarden van de vergunning. Referente heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar op 7 maart 2017 ook verklaard dat eiser en zij voornemens waren om te gaan samenwonen. Nu niet is gebleken dat zij ooit een gemeenschappelijk huishouding op hetzelfde adres hebben gevoerd, kon verweerder de verblijfsvergunning van eiser intrekken.
Mocht verweerder de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht intrekken?
6.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat artikel 6 van Besluit 1/80, zoals uitgelegd in het arrest Unal, zich ertegen verzet dat verweerder zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht intrekt. Het arrest Unal ziet immers op de situatie dat een Turkse werknemer aanvankelijk wel, maar vanaf een bepaald moment niet meer voldoet aan de nationaalrechtelijke grond voor de verblijfsvergunning. Dit ligt anders in het geval van eiser. Hij heeft namelijk nooit voldaan aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning.
6.2
Anders dan in de zaak Unal, is de verblijfsvergunning dus ten onrechte aan eiser verleend en is achteraf vastgesteld dat eiser geen verblijfsrecht toekwam. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder eisers verblijfsvergunning daarom met terugwerkende kracht intrekken. De rechtbank betrekt hierbij de vergelijkbare situatie dat een Unieburger gegevens achterhoudt en daarom ten onrechte een verblijfsdocument, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, krijgt. Die Unieburger wordt geacht nimmer rechtmatig verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn [11] te hebben gehad en hij kan geen rechten ontlenen aan de periode dat hij ten onrechte in het bezit was van het verblijfsdocument. Verweerder zou eiser dus gunstiger behandelen dan een Unieburger, als hij eisers verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht introk. Dat zou in strijd zijn met het uitgangspunt dat Turkse werknemers geen gunstigere behandeling krijgen dan Unieburgers. [12] Verweerder mocht de verblijfsvergunning van eiser dus intrekken met terugwerkende kracht.
Kan eiser rechten ontlenen aan artikel 6 van het Besluit 1/80?
7.1
De intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum brengt mee dat eiser zijn werkzaamheden bij [bedrijf] niet op basis van een geldige verblijfstitel heeft verricht. Dit betekent dat hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6 van Besluit 1/80.
7.2
Verweerder heeft eisers aanvraag van een verblijfsvergunning voor ‘Arbeid in loondienst’ op grond van het Turks associatierecht dus terecht afgewezen, omdat eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 6 van Besluit 1/80.
Hoorplicht
8.1
Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure maar verweerder kan hiervan afzien, als het bezwaar kennelijk ongegrond is. [13] Een bezwaar is kennelijk ongegrond, als er – naar objectieve maatstaven – op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het niet kan leiden tot een ander besluit.
8.2
Gezien de inhoud van eisers zienswijze op het voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning, de motivering van het primaire besluit en dat wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd en de stukken die hij daarbij heeft overgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank in de zaak met nummer NL21.8742 voldaan aan de maatstaf van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder kon in die zaak dus afzien van het horen in bezwaar.
8.3
Hetzelfde geldt voor de zaak met nummer NL21.12554. Verweerder kon dus in beide zaken afzien van het horen in bezwaar, zodat ook deze beroepsgrond faalt.
Conclusie
9.1
De beroepsgronden falen. In beide zaken is het beroep ongegrond.
9.2
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van griffierecht.
Voorlopige voorziening
10. Nu de rechtbank uitspraak doet op het beroep in de zaak met nummer NL21.8742, heeft eiser geen belang meer bij de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal dat verzoek daarom afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in de zaak NL21.8742 ongegrond;
  • verklaart het beroep in de zaak NL21.12554 ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaken (de beroepen) betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.De basis van het Turks associatierecht wordt gevormd door de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Turkije van 12 september 1963, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van 23 december 1963 (PB 1964, 217).
2.Besluit van 19 september 1980 van de Associatieraad EEG-Turkije
3.HvJ EU 29 september 2011, Unal (C-187/10)
4.Artikel 3.17 in samenhang met artikel 3.13 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000
5.Artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000
6.Paragraaf B1/6.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. De uitzonderingsituatie, dat er twaalf jaar zijn verstreken sinds het verlenen van de vergunning, (B1/6.2.2 Vc 2000 in samenhang met artikel 3.48 Vb 2000) doet zich hier niet voor.
7.Paragraaf B1/6.3 van de Vc 2000
8.Zie o.a. HvJ EU 16 december 1992, Kus (C-237/91).
9.Arbeid verricht met een verblijfsvergunning die is verleend op grond van frauduleus handelen waarvoor de Turkse werknemer is veroordeeld is geen legale arbeid in de zin van artikel 6 van Besluit 1/80, HvJ EU 5 juni 1997, Kol (C-285/95).
10.Artikel 59 van het Aanvullend Protocol van 11 november 1970, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/62 van 19 december 1972 (PB L 293).
11.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
12.Vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 9 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3293, rov. 6.7.
13.Artikelen 7:2 en 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht