ECLI:NL:RBDHA:2022:654
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning en uitzetting
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse nationaliteit geboren in 1989, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel arbeid als zelfstandige. De aanvraag was afgewezen omdat niet voldaan was aan het documentatievereiste en het ondernemingsplan niet voldeed aan de voorwaarden. Verzoeker had op 4 november 2021 bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 25 januari 2022, maar beide partijen waren niet verschenen.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ondanks het standpunt van verweerder dat er geen spoedeisend belang was omdat er geen concrete uitzettingsplannen bestonden, verzoeker in vreemdelingenbewaring zat en het beroep tegen deze maatregel kort voor de zitting ongegrond was verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat het feit dat verzoeker verwijderbaar was, reeds een spoedeisend belang met zich meebracht. Bovendien was het verzoekschrift van verzoeker inhoudelijk niet betwist door verweerder, die ook niet op de zitting aanwezig was om zijn standpunt toe te lichten.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de voorlopige voorziening getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-. De uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, in aanwezigheid van mr. M.J.S. Kempers, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.