ECLI:NL:RBDHA:2022:654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
NL 21.17435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning en uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse nationaliteit geboren in 1989, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel arbeid als zelfstandige. De aanvraag was afgewezen omdat niet voldaan was aan het documentatievereiste en het ondernemingsplan niet voldeed aan de voorwaarden. Verzoeker had op 4 november 2021 bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 25 januari 2022, maar beide partijen waren niet verschenen.

De voorzieningenrechter overwoog dat, ondanks het standpunt van verweerder dat er geen spoedeisend belang was omdat er geen concrete uitzettingsplannen bestonden, verzoeker in vreemdelingenbewaring zat en het beroep tegen deze maatregel kort voor de zitting ongegrond was verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat het feit dat verzoeker verwijderbaar was, reeds een spoedeisend belang met zich meebracht. Bovendien was het verzoekschrift van verzoeker inhoudelijk niet betwist door verweerder, die ook niet op de zitting aanwezig was om zijn standpunt toe te lichten.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de voorlopige voorziening getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-. De uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, in aanwezigheid van mr. M.J.S. Kempers, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.17435
[V-Nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1989, van Turkse nationaliteit, verzoeker

(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.J. Philipse).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij bezwaarschrift van 4 november 2021 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van diezelfde datum heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft op 20 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 januari 2022.
Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. Verzoeker wil arbeid als zelfstandige verrichten bij [naam] Klussenbedrijf. Hij heeft op 30 juni 2021 zijn aanvraag ingediend. Dit is verzoekers vijfde aanvraag. Sinds
10 januari 2022 is aan verzoeker een maatregel tot vreemdelingenbewaring opgelegd.
3. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag afgewezen omdat niet wordt voldaan aan het documentatievereiste. Verschillende vereiste documenten zijn niet overgelegd en het ondernemingsplan voldoet niet aan de voorwaarden. De minister van Economische Zaken kan daarom niet beoordelen of met de werkzaamheden een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend.
4. Verzoeker voert – samengevat – aan dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte niet heeft voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Hij vindt dat het ondernemingsplan voldoet aan de gestelde voorwaarden en specifiek genoeg is.
5. Volgens verweerder moet het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen, omdat uit navraag bij de Dienst Terugkeer & Vertrek is gebleken dat er geen concrete plannen bestaan om verzoeker uit te zetten. Er is dus geen spoedeisend belang.
6. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verweerder niet. Het feit dat verzoeker verwijderbaar is, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds mee dat er sprake is van een spoedeisend belang. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker nog altijd in vreemdelingenbewaring zit. Het beroep tegen deze maatregel van bewaring is op 24 januari 2022 ongegrond verklaard. [1] Gelet hierop kan de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder, dat er geen concrete plannen bestaan om verzoeker uit te zetten, niet volgen.
7. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het verzoekschrift van verzoeker inhoudelijk onweersproken is gebleven en dat verzoeker verschillende stukken, waaronder een second opinion van Neve Consultancy van 20 januari 2022, heeft overgelegd. Verweerder heeft niet gereageerd op de argumenten uit het verzoekschrift en de door verzoeker overgelegde stukken en is ook niet op de zitting verschenen om een standpunt toe te lichten.
8. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verzoeker een zwaarder wegend belang heeft om de bezwaarprocedure in Nederland te kunnen afwachten.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ook wordt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten veroordeeld. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde van € 759,- en een wegingsfactor 1). Indien aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 759,-, te betalen door verweerder aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.S. Kempers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.NL22.460.