ECLI:NL:RBDHA:2022:6660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
C/09/600018 / HA ZA 20-950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en betrokkenheid van de Staat en Politie bij arrestatie door het Joegoslavië-tribunaal

In deze zaak vorderde eiseres, een voormalig journaliste en woordvoerster van het Joegoslavië-tribunaal, een verklaring voor recht dat de Staat der Nederlanden en de Nationale Politie onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. Dit naar aanleiding van haar arrestatie op 24 maart 2016 door beveiligers van het Joegoslavië-tribunaal, waarbij de Politie betrokken was. Eiseres stelde dat de Politie had moeten ingrijpen en haar in veiligheid had moeten brengen, maar de rechtbank oordeelde dat de Politie handelde in het kader van de handhaving van de openbare orde en niet in de context van strafrechtelijke handhaving. De rechtbank concludeerde dat de Staat en de Politie niet onrechtmatig hebben gehandeld, omdat de Politie niet betrokken was bij de aanhouding en de Staat niet verantwoordelijk was voor het optreden van de Politie. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/600018 / HA ZA 20-950
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
[eiseres]te [plaats], Frankrijk,
eiseres,
advocaat mr. A.M. Seebregts en mr. O. Diels te Den Haag,
tegen

1.DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID) te Den Haag,

gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag,

2.DE NATIONALE POLITIEte Den Haag,

gedaagde,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem.
Partijen worden hierna [eiseres], de Staat en de Politie genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 september 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord van de Staat, met producties;
  • de conclusie van antwoord van de Politie, met producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de zaak op 17 maart 2022.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten die tussen partijen niet ter discussie staan.
2.1.
[eiseres] werkte in de jaren negentig van de twintigste eeuw als journalist voor de Franse krant
[naam]. Zij deed in die functie onder meer verslag van gebeurtenissen tijdens de oorlog in het voormalige Joegoslavië. [eiseres] was vervolgens van 2000 tot 2006 woordvoerster van de hoofdaanklager van het voormalig
International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia, een orgaan van de Verenigde Naties te Den Haag (hierna: het Joegoslavië-tribunaal). Na haar dienstverband bij het Joegoslavië-tribunaal heeft [eiseres] in 2007 een boek gepubliceerd met de titel:
[naam boek].
2.2.
Op 14 september 2009 heeft de
Trial Chambervan het Joegoslavië-tribunaal geoordeeld dat [eiseres] met de publicatie van haar boek de vertrouwelijkheid van het Joegoslavië-tribunaal heeft geschonden, omdat zij in haar boek vertrouwelijke informatie van het Joegoslavië-tribunaal heeft gepubliceerd en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 77 van de
Rules of procedure and evidencevan het Joegoslavië-tribunaal. Zij is wegens ‘
contempt of court’ door het Joegoslavië-tribunaal veroordeeld tot betaling van een boete van € 7.000. Op 19 juli 2011 is dit vonnis in hoger beroep bevestigd bij uitspraak van de
Appeals Chambervan het Joegoslavië-tribunaal. [eiseres] heeft de boete niet betaald. Daarom heeft de
Appeals Chamberop 6 november 2011 de boete omgezet in een vervangende hechtenis van zeven dagen. Het Joegoslavië-tribunaal heeft ook een aanhoudings- en uitleveringsverzoek gericht aan de Franse autoriteiten. Frankrijk heeft echter geweigerd [eiseres] te arresteren en uit te leveren aan het Joegoslavië-tribunaal.
2.3.
Vanaf 1 juli 2013 is het Joegoslavië-tribunaal opgevolgd door het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen (hierna: het MICT). Het Joegoslavië-tribunaal is per 31 december 2017 definitief opgehouden te bestaan.
2.4.
Op 14 april 2015 en vervolgens op 21 maart 2016 heeft het MICT een aanhoudings- en uitleveringsverzoek gericht aan de Nederlandse autoriteiten. Ook Nederland heeft geweigerd [eiseres] te arresteren en uit te leveren bij gebrek aan een wettelijke grondslag. De Minister van – destijds – Veiligheid en Justitie schreef hierover in zijn brief van 17 juni 2016 aan de advocaat van [eiseres]: “
Nederland heeft het MICT laten weten dat de Nederlandse autoriteiten geen uitvoering kunnen geven aan het arrestatiebevel aangezien de uitvoeringswetgeving restmechanismen straftribunalen op dat moment nog niet in werking was getreden. Hierdoor ontbraken op dat moment de noodzakelijke rechtsgronden om Mw. [eiseres] te arresteren. Immers, de uitvoeringswetgeving restmechanismen straftribunalen is pas per 1 april 2016 in werking getreden. (...) De Nederlandse autoriteiten hebben op 21 maart 2016 een arrestatiebevel ontvangen van het MICT. Echter, hier kon niet op worden geacteerd aangezien de uitvoeringswetgeving restmechanismen straftribunalen op dat moment nog altijd niet in werking was getreden.
2.5.
Op 24 maart 2016 heeft het MICT uitspraak gedaan in het proces tegen de voormalige Servische president Radovan Karadžić. Voor deze gelegenheid zijn (internationale) media, diverse protestgroepen, Srebrenica-veteranen en een groot aantal ‘moeders van Srebrenica’ naar Den Haag gekomen. Naar schatting van de Politie waren ongeveer 400 personen aanwezig. Ook [eiseres] was die dag aanwezig. Zij was gekomen op uitnodiging van de NGO
Mothers for Peace. De aanwezigen bevonden zich op het gazon voor het gebouw van het MICT, dat regelmatig door het MICT beschikbaar wordt gesteld aan media en belangstellenden wanneer er een belangrijke gebeurtenis is.
2.6.
In het begin van de middag hebben beveiligingsmedewerkers van het MICT [eiseres] aangehouden. In het mutatierapport van de Politie van 24 maart 2016 (productie 4 bij de dagvaarding, hierna: het Mutatierapport) staat:

(...) en plots gebeurde er iets in de groep. Er werd gelijk gereageerd door de aanwezige pers en personeel van het ICTY [het MICT, toevoeging rechtbank] kwam ook aangesneld. Aanwezig personeel van de ME reageerde hier op mijn verzoek, (...) ook op en mengden zich vervolgens tussen de deelnemers. Vervolgens bleek dat een in de menigte staande vrouw was beetgepakt door personeel van het ICTY terwijl zij druk in gesprek was met de media. Personeel van het ICTY hebben haar met duwen en trekken met ondersteuning van personeel van de ME uit de aldaar staande menigte/deelnemers weten te halen. Vervolgens werd deze vrouw door het personeel van het ICTY het ICTY binnengebracht. Deze plotselinge actie was voor ons geheel onduidelijk. Later bleek deze vrouw genaamd te zijn: [eiseres],
(...)
Na onderzoek bleek dat zij op last van de internationale rechter van het ICTY en gezien het feit dat het grasveld van het ICTY internationale grond was, is zij zonder samenspraak met de aanwezige operationeel commandant van de Politie, door een groot aantal personeelsleden in uniform van het ICTY op genoemd grasveld aangehouden en overgebracht naar het ICTY[sic]
.
2.7.
Een door de Politie opgesteld ‘Rapport meldingsformulier geweldsaanwending’, opgemaakt op 26 maart 2016 (hierna: Rapport geweldsaanwending), vermeldt het volgende:
“In het demonstratievak op het grasveld voor het ICTY, stonden ongeveer 200 a 250 demonstranten met veel internationale pers er omheen. Eenheden van de Mobiele Eenheid stonden in fase 2 tenue rondom het demonstratievak toen zij waarnamen dat er reuring ontstond in de groep demonstranten. Op verzoek van operationeel commandant [dan is in het document kennelijk een naam weggelaten, toevoeging rechtbank] hebben de collega’s van de ME zich gemengd tussen de deelnemers om beeld te krijgen waarom de reuring was ontstaan. Tussen de demonstranten bleek een vrouw te staan welke was beetgepakt door beveiligingspersoneel van het ICTY. Het beveiligingspersoneel van het ICTY gaf aan dat de vrouw op aanwijzen van een Internationale Rechter was aangehouden. Demonstranten welke om de aanhouding heen stonden begonnen zich op te dringen en zich te bemoeien met de aanhouding. Hierop hebben onderstaande ambtenaren een kordon rondom de aanhoudende beveiligingsbeambten gevormd en zijn in een cirkelformatie richting het ICTY gelopen waar de aangehouden vrouw door het beveiligingspersoneel naar binnen werk begeleid. Ambtenaar [naam weggelaten, toevoeging rechtbank] heeft de beveiligingsmedewerkers ondersteund tijdens hun aanhouding, teneinde de vrouw onder controle te brengen en zo snel mogelijk uit de groep demonstranten te begeleiden. Hierbij heeft ambtenaar [naam weggelaten, toevoeging rechtbank] gebruik gemaakt van de hem aangeleerde opbrengtechniek, ‘de haak’. Tijdens het formeren van de cirkelformatie is door onderstaande collega’s het omschreven geweld gebruikt. Voordat dit geweld werd gebruik is er door ambtenaar [naam weggelaten, toevoeging rechtbank] gewaarschuwd dat de demonstranten afstand moesten bewaren en dat indien zij dit niet zouden doen, er geweld gebruikt zou worden.”
Dan volgt in het document een korte beschrijving van het door de betreffende politieambtenaren toegepaste geweld. Ten aanzien van [eiseres] betreft dit het beetpakken en overbrengen naar het YCTY, waarbij wordt verwezen naar het hierboven weergegeven citaat. Overige politieambtenaren hebben omstanders weggeduwd, weggetrokken of een bodycheck gegeven, om afstand of ruimte te creëren.
2.8.
Na haar aanhouding door het MICT is [eiseres] van 24 tot en met 29 maart 2016 gedetineerd geweest in de
United Nations Detention Unit, gevestigd binnen de muren van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Scheveningen.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat de Staat en de Politie op 24 maart 2016 onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld, doordat zij [eiseres] op onrechtmatige wijze hebben gearresteerd en/of van haar vrijheid hebben beroofd, althans dat dat zij daarbij op onrechtmatige wijze assistentie hebben verleend. [eiseres] houdt de Staat en de Politie hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die [eiseres] daardoor heeft geleden en nog zal lijden en verplicht zijn schadevergoeding aan haar te betalen.
3.2.
De Staat en de Politie concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze procedure in de kern om de vraag of de Staat en de Politie betrokken zijn geweest bij de arrestatie van [eiseres] door het MICT en of zij daarmee onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank zal daartoe eerst beoordelen hoe het handelen van de betrokken politieambtenaren moet worden gekwalificeerd: als optreden in het kader van de handhaving van de openbare orde of als optreden met het oog op de opsporing van strafbare feiten. Vervolgens zal de vraag worden beantwoord of dat handelen rechtmatig was.
4.2.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat de rechtmatigheid van de uitspraken of het optreden van het Joegoslavië-tribunaal en/of het MICT in deze procedure niet ter beoordeling voorliggen. Het is niet aan de Nederlandse rechter om te treden in een beoordeling van die uitspraken of de tenuitvoerleggen daarvan door het MICT. Het MICT is ook geen partij bij deze procedure.
4.3.
Op grond van artikel 3 van de Politiewet heeft de Politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Het begrip handhaving van de rechtsorde is te onderscheiden in (i) de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en (ii) de handhaving van de openbare orde en de hulpverleningstaak. De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en het verrichten van taken ten behoeve van de justitie geschiedt op grond van artikel 12 van de Politiewet onder gezag van de officier van justitie en daarmee onder verantwoordelijkheid van de Staat. De Politie opereert bij de handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak op grond van artikel 11 van de Politiewet onder het gezag van de burgemeester van de gemeente in kwestie, in dit geval de gemeente Den Haag. De Politie is bevoegd om in het kader van de handhaving van de openbare orde en de hulpverleningstaak bevelen aan burgers te geven en vervolgens ook daadwerkelijk op te treden.
De Politie
4.4.
[eiseres] stelt dat de Politie op 24 maart 2016 onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, omdat de Politie ten onrechte (i) heeft geparticipeerd in de – in haar ogen – onrechtmatige aanhouding door het MICT en (ii) heeft nagelaten [eiseres] in veiligheid te brengen. Volgens [eiseres] had de Politie de beveiligers van het MICT moeten beletten haar mee te nemen en had de Politie haar in plaats daarvan naar een andere locatie moeten brengen. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] deze stelling tegenover het verweer van de Politie onvoldoende heeft onderbouwd.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het optreden van de Politie in aanloop naar en op de dag van uitspraak van het MICT tegen de voormalig Servische president Karadžić gericht is geweest op de handhaving van de openbare orde. Van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde was geen sprake.
4.6.
De Politie heeft aangevoerd dat de Gemeente Den Haag in de periode voor 24 maart 2016 contact heeft gelegd met de Politie, eenheid Den Haag, omdat zij ervan op de hoogte was dat diverse protest- en belangengroepen naar Den Haag zouden komen om de uitspraak van het MICT bij te wonen. Verschillende protestgroepen hadden bij de gemeente Den Haag een demonstratie aangekondigd. Voorts zouden op uitnodiging van het MICT ongeveer honderd ‘moeders van Srebrenica’ aanwezig zijn. Het Bureau Conflict- en Crisisbeheersing van de Politie (CCB) heeft vervolgens een inschatting gemaakt van de risico’s die de demonstraties en de aanwezigheid van de diverse groepen mensen ter plaatse voor de openbare orde zou kunnen vormen. Naar aanleiding van deze analyse waren eenheden van de Mobiele Eenheid en politiemensen van de basispolitiezorg aanwezig op het gazon voor het gebouw van het MICT en het Joegoslavië-tribunaal. Deze aanwezigheid is in overeenstemming met de afspraken die blijkens artikel VII van het toen nog geldende Zetelverdrag tussen Nederland en het Joegoslavië-tribunaal [1] zijn gemaakt over de beveiliging van het Tribunaal, aldus de Politie. Volgens deze afspraken moet de bevoegde autoriteiten ten behoeve van het Tribunaal zorgen voor een ‘
appropriate protection as may be required’ en in dat verband voor ‘
adequate police force’. Deze door de Politie gestelde feitelijke gang van zaken is door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank leidt daaruit af dat de Politie op 24 maart 2016 bij het gebouw van het MICT aanwezig was in het kader van de handhaving van de openbare orde.
4.7.
Uit het Mutatierapport en het Rapport geweldsaanwending blijkt dat op enig moment onrust is ontstaan op het gazon voor het gebouw van het MICT. Dit blijkt ook uit de door [eiseres] aangeleverde videobeelden. Deze onrust lijkt te zijn ontstaan nadat beveiligers van het MICT [eiseres] hebben aangehouden en wilden meevoeren naar het gebouw van het MICT. Uit het Mutatierapport en het Rapport geweldsaanwending blijkt dat deze aanhouding tot weerstand bij de overige aanwezigen leidde en de sfeer grimmig werd. Politieambtenaren hebben het MICT-personeel vervolgens ondersteund om [eiseres] vanuit de menigte op het gazon het gebouw van het MICT binnen te brengen. Daarbij hebben de politieambtenaren omstanders teruggedrongen en hebben zij om [eiseres] en de beveiligers van het MICT een kordon gevormd. Een van de aanwezige politieambtenaren heeft bij het verwijderen van [eiseres] van het gazon ondersteuning verleend door haar arm in een zogenaamde haak te nemen en haar samen met de beveiligingsmedewerkers van het MICT zo snel mogelijk uit de groep demonstranten naar het gebouw van het MICT te begeleiden. Bij het gebouw aangekomen heeft het beveiligingspersoneel van het MICT [eiseres] mee naar binnen genomen. [eiseres] heeft niet weersproken dat de actie van de Politie daarmee tot een einde was gekomen en heeft ook overigens bovenstaande feitelijke gang van zaken niet voldoende gemotiveerd weersproken.
4.8.
[eiseres] meent dat het hiervoor beschreven optreden van de Politie specifiek tegen haar gericht was en zij leidt daaruit af dat de Politie heeft geparticipeerd in haar aanhouding. De rechtbank is dat niet met haar eens. Uit de stukken blijkt dat het optreden van de politie erop was gericht de orde te handhaven, door direct en snel in te grijpen en de rust in de menigte te herstellen. In dat kader heeft de Politie aangevoerd dat zij zo snel mogelijk de bron van de onrust – [eiseres] en de beveiligers van het MICT – uit de menigte naar het gebouw van het MICT heeft begeleid, waarbij zij de omstanders op afstand heeft gehouden. Van aanhouding naar aanleiding van de verdenking van een strafbaar feit en (dus) van strafrechtelijke handhaving zoals bedoeld in artikel 12 van de Politiewet, is geen sprake geweest. Dat een politieagent zijn arm onder die van [eiseres] heeft gehaakt en haar naar het gebouw van het MICT heeft geleid, leidt niet tot een andere conclusie. Het doel daarvan was immers [eiseres] in het kader van de handhaving van de openbare orde uit de menigte te verplaatsen. Anders dan [eiseres] betoogt, is optreden van de politie in het kader van de handhaving van de openbare orde ook niet op enig moment omgeslagen in strafrechtelijke handhaving.
4.9.
[eiseres] heeft voorts onvoldoende concreet gemaakt dat de Politie onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door na te laten haar op het moment van de aanhouding door het MICT-personeel in veiligheid te brengen. [eiseres] heeft betoogd dat de Politie en de Staat op de hoogte waren van haar aanwezigheid bij het MICT op 24 maart 2016. Dit is door de Politie en de Staat betwist. Zij hebben aangevoerd dat het MICT hen daarover niet heeft geïnformeerd en het MICT heeft de aanhouding ook niet in het kader van de risico inschatting vooraf met de Politie afgestemd. Het MICT heeft uitsluitend gevraagd aan de gemeente Den Haag om assistentie bij de handhaving van de openbare orde en niet om assistentie bij een aanhouding. [eiseres] heeft dit ter zitting niet voldoende gemotiveerd weersproken en het hiervoor onder 2.6. weergegeven citaat uit het Mutatierapport bevestigt dit ook. In het Mutatierapport staat in dit verband ook: “
Het incident met [eiseres] is wel kort gesloten met de leidinggevenden van het ICTY en is zeker een evaluatiepunt.” Daarmee lijkt te zijn bedoeld dat de Politie aan het MICT na het incident met [eiseres] achteraf algemene feedback heeft gegeven ter zake van (het ontbreken van) onderlinge communicatie tussen het MICT en de Politie, en dat daarover nog verder moet worden gesproken. In het licht van het betoog van de Politie en de Staat dat zij niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van [eiseres] en het voornemen van het MICT haar aan te houden, heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat en op welke grond de Politie anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan.
4.10.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat de Politie niet had mogen uitgaan van de juistheid van de mededeling van de beveiligers van het MICT dat [eiseres] was aangehouden op last van een internationale rechter. De rechtbank is dat niet met haar eens. Het betoog van de Staat dat de beveiligers van het MICT de aanhouding hebben verricht op terrein dat op grond van het (toen nog geldende) Zetelverdrag tussen Nederland en het Joegoslavië-tribunaal onder beheer en gezag van het tribunaal stond, is door [eiseres] onvoldoende weersproken. In de gegeven omstandigheden was er voor de Politie geen reden te twijfelen aan de (juistheid van de) mededeling van de beveiligers van het MICT dat [eiseres] was aangehouden op last van een internationale rechter en hoefde zij daarbij evenmin vragen te stellen of nader onderzoek te doen.
4.11.
De politie heeft evenmin onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld door de manier waarop zij de orde heeft gehandhaafd. [eiseres] stelt dat de Politie hardhandig tegen haar is opgetreden. In het licht van de betwisting door de Politie, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd. Het hiervoor geciteerde Mutatierapport en het Rapport geweldaanwending bieden ook geen aanknopingspunten dat door de Politie hardhandig tegen [eiseres] zou zijn opgetreden. Dat een politieambtenaar zijn arm onder die van [eiseres] heeft gehaakt en haar naar het gebouw van het MICT heeft begeleid kan niet als hardhandig optreden worden gekwalificeerd.
De Staat
4.12.
[eiseres] stelt voorts dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De rechtbank is echter van oordeel dat zij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
4.13.
Hiervoor is al geoordeeld dat de Politie op 24 maart 2016 heeft opgetreden in het kader van de handhaving van de openbare orde. Van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie – waarvoor de Staat aansprakelijk zou kunnen zijn – is geen sprake geweest. De Staat is dus niet betrokken geweest bij de optreden van de Politie op 24 maart 2016.
4.14.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat de Staat na haar aanhouding door het MICT contact met het MICT had moeten opnemen, het MICT had moeten wijzen op de onbevoegdheid van haar handelen en aandringen op invrijheidstelling van [eiseres]. [eiseres] heeft dit betoog onvoldoende onderbouwd. De Staat was niet betrokken bij het optreden van de Politie op 24 maart 2016 en uit de stukken blijkt ook niet dat de Staat op de hoogte was van de aanhouding en detentie van [eiseres]. Wetenschap van de Staat van de aanhouding en detentie van [eiseres] door het MICT kan in ieder geval niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Staat eerder aan het MICT heeft meegedeeld dat de Staat niet kon meewerken aan een door het MICT uitgevaardigd arrestatiebevel, omdat de daarvoor noodzakelijk wetgeving nog niet in werking was getreden. Onder die omstandigheden valt ook niet in te zien op welke grond een verplichting van de Staat zou (kunnen) bestaan zich te bemoeien met de aanhouding en detentie van [eiseres]. De enkele omstandigheid dat een uitvoeringsdienst van de Staat – de Dienst Vervoer en Ondersteuning – mogelijk een rol heeft gespeeld bij het transport van [eiseres] van het MICT naar de detentieafdeling van het MICT maakt het voorgaande niet anders.
Rechtmatig handelen van de Politie en de Staat
4.15.
[eiseres] heeft tot slot nog gesteld dat ook als het optreden van de Politie en de Staat niet rechtstreeks kwalificeert als onrechtmatig, toch geldt dat zij op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor de onevenredige gevolgen van [eiseres] aanhouding. De rechtbank begrijpt dat zij daarmee een beroep doet op het leerstuk van de onevenredige benadeling van een derde (vgl. Hoge Raad 30 maart 2001,
NJ2003, 615 in de zaak Staat/Lavrijsen).
4.16.
Zoals hiervoor is geoordeeld, is de Staat niet betrokken geweest bij het optreden van de Politie op 24 maart 2016. Daarmee is gegeven dat evenmin (rechtmatig) optreden van de Staat is geweest waardoor [eiseres] onevenredig is benadeeld.
4.17.
[eiseres] heeft tegenover het verweer van de Politie onvoldoende onderbouwd dat er gronden zijn voor aansprakelijkheid van de Politie voor de schade die [eiseres] stelt te leiden als gevolg van het rechtmatige optreden van de Politie. Voor zover de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke veroordeling van [eiseres] al zou hebben te gelden als nadeel dat is veroorzaakt door het optreden van de Politie, betreft dit geen onevenredig nadeel dat buiten haar maatschappelijke risico valt. Zoals de Politie terecht heeft opgemerkt is [eiseres] in dit kader niet aan te merken als een willekeurige derde. Haar aanhouding en detentie vloeien immers voorts uit een onherroepelijke uitspraak van het Joegoslavië-tribunaal waarbij aan [eiseres] na omzetting van een geldboete uiteindelijk een hechtenis van zeven dagen is opgelegd.
Slotsom en proceskosten
4.18.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen, met veroordeling van [eiseres], als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van:
  • de Staat, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 1.782,00, waarvan € 656,00 aan griffierecht en € 1.126,00 (2 punten × tarief € 563,00) aan salaris advocaat;
  • de Politie, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 1.782,00, waarvan € 656,00 aan griffierecht en € 1.126,00 (2 punten × tarief € 563,00) aan salaris advocaat.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
4.19.
Voor de door de Politie gevorderde nakosten is geen afzonderlijke veroordeling vereist, omdat deze in de proceskosten zijn begrepen, voor zover verschuldigd. De rechtbank zal deze nakosten wel begroten op de manier zoals in de beslissing is uitgewerkt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vordering van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten:
  • aan de kant van de Staat tot op vandaag begroot op € 1.782,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
  • aan de kant van de Politie tot op vandaag begroot op € 1.782,00, en op € 163,00 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022. [2]

Voetnoten

1.Trb. 1994, 189.
2.type: 2008