ECLI:NL:RBDHA:2022:671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
NL21.18423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de buiten behandelingstelling van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N. van Bremen, had op 18 november 2021 een asielaanvraag ingediend, maar deze was door verweerder buiten behandeling gesteld. Tijdens de zitting op 26 januari 2022, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat eiser belang had bij de beoordeling van zijn aanvraag, ondanks zijn afwezigheid, omdat hij in een penitentiaire inrichting verbleef en contact met zijn gemachtigde onderhield.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat eiser zonder bericht was vertrokken en dat de asielaanvraag daarom buiten behandeling kon worden gesteld. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor het nader gehoor op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat er geen aanleiding was om de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag te heropenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen proceskostenveroordeling zou volgen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18423
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.18424, plaatsgevonden op 26 januari 2022 te Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Allereerst is ter beoordeling of eiser belang heeft bij de beoordeling van zijn aanvraag. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser meegedeeld dat eiser in een penitentiaire inrichting in Nederland verblijft en contact met hem onderhoudt. Niet gezegd kan worden dat eiser geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland. Eiser heeft dan ook belang heeft bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. Het beroep van eiser is ontvankelijk.
2. Eiser is zonder enig bericht niet verschenen voor zijn nader gehoor. Hij heeft evenmin gereageerd op de mogelijkheid, geboden in het voornemen, om binnen twee weken contact op te nemen met verweerder. Verweerder heeft het voornemen en de uitnodiging voor het nader gehoor aan het bij verweerder bekende adres van eiser, afkomstig van de Basisregistratie personen, toegezonden. In het digitale dossier heeft verweerder de verzendadministratie getoond. Niet is gebleken dat verweerder het voornemen niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht buiten behandeling gesteld. Verweerder is daarom ook terecht niet toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling of eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico zal lopen op een schending van artikel 4 van het Handvest. [1]
3. Dit brengt met zich dat terecht een terugkeerbesluit met onmiddellijke vertrektermijn is uitgevaardigd [2] en dat vervolgens terecht een inreisverbod voor de duur van twee jaren is uitgevaardigd. [3] De enkele niet onderbouwde stelling dat eiser familieleven moet onderhouden met familieleden en een partner in Nederland, is onvoldoende om van de uitvaardiging van een inreisverbod af te zien. [4]
4. Het beroep is dan ook ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2.Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Zoals bedoeld in artikel 66a, achtste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.