Overwegingen
1. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft een universitaire studie gevolgd. Na afronding van zijn studie was hij een jaar lang werkloos. Hij kon geen baan vinden, omdat hij tot een minderheid behoort. Op enig moment heeft eiser 5000 dollar gekregen van zijn moeder, waarmee hij – samen met een ander persoon die ook 5000 dollar heeft ingelegd – een apotheek heeft geopend. Deze persoon (mede-eigenaar) met de naam [naam 1] behoorde tot een grote stam. Eiser en [naam 1] hadden afgesproken de winst eerlijk te verdelen, namelijk allebei 50%. Op enig moment kwam [naam 1] met het voorstel om de winst anders te gaan verdelen. [naam 1] vond dat hij recht had op 75% en eiser op 25%, omdat eiser tot een minderheid behoort en [naam 1] tot een grote stam. Eiser heeft dit voorstel geweigerd, want hij vond deze verdeling niet eerlijk. Toen werd eiser door [naam 1] opgeroepen. [naam 1] heeft hem toen meegedeeld dat hij voortaan werknemer zou zijn, omdat hij tot een minderheid behoort. Het alternatief was dat eiser zou vertrekken. Eiser heeft er toen voor gekozen te vertrekken. Hij zat weer werkloos thuis, totdat hij werd benaderd door de eigenaar van een andere apotheek. Eiser is toen aan de slag gegaan bij deze andere apotheek. Omdat veel klanten van eiser nu ook naar deze andere apotheek kwamen, werd [naam 1] boos. De eigenaar van de apotheek waar eiser inmiddels werkzaam was, [naam 2] , heeft eiser toen beloofd hem te beschermen. Nadat eiser eerst een keer op straat is bedreigd, is hij daarna vanuit zijn huis ontvoerd naar een (ander) huis in Mogadishu. Daar is hij ook mishandeld. Op de tiende dag kreeg eiser de kans om zijn moeder te bellen en te vertellen wat er aan de hand was. Eisers moeder heeft toen contact gezocht met [naam 2] . [naam 2] heeft eerst oude mannen naar de stam van [naam 1] gestuurd, maar dat mocht niet baten. Toen heeft [naam 2] gewapende mannen gestuurd om eiser te bevrijden. Eiser heeft vervolgens bij [naam 2] verbleven. [naam 2] weigerde eiser over te dragen aan [naam 1] , terwijl [naam 1] daar wel om verzocht. Toen is eisers broer vermoord. Omdat er niemand was die eiser, behorende tot een minderheid, kon beschermen, heeft hij Somalië verlaten.
Het standpunt van verweerder
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst.
- Werkzaamheden als apotheker en de daaruit voortvloeiende problemen.
- Discriminatie vanwege behoren tot minderheidsstam Abtisame.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht. Dat geldt ook voor zijn verklaringen over discriminatie vanwege het behoren tot minderheidsstam Abtisame. Eisers verklaringen over zijn werkzaamheden als apotheker en de daaruit voortvloeiende problemen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
5. Ten aanzien van de geloofwaardig geachte relevante elementen heeft verweerder zich op het volgende standpunt gesteld. De algehele situatie in Somalië is niet zodanig dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Eiser komt daarom volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Daarnaast is in Somalië geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU). Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij afkomstig is uit een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab, zodat ook niet aannemelijk is dat eiser heeft te vrezen van de zijde van Al-Shabaab. Ook is niet gebleken dat eiser behoort tot een (aangewezen) kwetsbare minderheidsgroep in Somalië. De verklaringen van eiser bevatten evenmin andere gronden die de conclusie rechtvaardigen dat eiser bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser komt daarom volgens verweerder (ook) niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
6. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
De beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank is allereerst van oordeel dat een enkele verwijzing naar de zienswijze onvoldoende is om aan te merken als een beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is dan aan eiser om aan te geven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze in het bestreden besluit niet juist of niet toereikend is. Voornoemd algemene standpunt is daarvoor onvoldoende.
Geloofwaardigheid van eisers werkzaamheden en daaruit voortvloeiende problemen
8. Eiser heeft terecht aangevoerd dat een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet plaatsvinden, waarbij alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken en in onderlinge samenhang worden gewogen. Dit volgt ook uit Werkinstructie 2014/10. De rechtbank volgt eiser echter niet in het standpunt dat verweerder deze integrale geloofwaardigheidsbeoordeling niet afdoende heeft gemaakt. Bovendien heeft verweerder bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling terecht grote waarde toegekend aan de door eiser afgelegde verklaringen, aangezien eiser zijn asielrelaas niet met (originele) documenten heeft weten te staven.
9. Eiser voert allereerst aan dat verweerder niet kenbaar heeft gemotiveerd hoe het ontbreken van documenten van invloed is op de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas, ook nu in Zuid- en Centraal-Somalië documenten niet of nauwelijks een rol spelen. Officiële documenten, zoals een paspoort, identiteitskaart en schooldocumenten heeft hij overlegd. Maar om een zaak te beginnen of om als stagiaire aan de slag te gaan zijn geen documenten nodig. Eiser stelt daarom ook geen bewijs van zijn zaak of zijn stage te kunnen overleggen. Daarnaast stelt eiser autodidact te zijn. Hij heeft de online zelfstudie daarom getypeerd als cursus. Dat hij van deze “online cursussen” geen certificaten of diploma’s heeft wijst er volgens eiser eens te meer op dat het geen echte cursus was. Eiser is ook van mening dat het niet vreemd is dat hij geen bewijsstuk kan overleggen met betrekking tot zijn werkzaamheden in de apotheek. Hij heeft de apotheek namelijk gedwongen moeten verlaten en de stukken zijn bij [naam 1] achtergebleven. Eiser stelt daarnaast ook verklaard te hebben dat [naam 1] degene was die de documenten regelde. Bovendien heeft eiser foto’s overgelegd waarop te zien is dat hij werkzaam is in de apotheek. Eiser voert tot slot aan dat de meeste betalingen contant gingen of via een Electronic Voucher Card, zijnde vergelijkbaar met een “Tikkie” in Nederland. De betalingen werden in een boek bijgeschreven en dit boek is achtergebleven bij [naam 1] .
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, ook bezien in de context van de Somalische samenleving waarin documenten een minder grote rol spelen, niet valt in te zien dat eiser geen enkel document dan wel ander indicatief bewijs heeft overlegd met betrekking tot de oprichting van de apotheek, de werkzaamheden voor de apotheek en de daaruit voortvloeiende problemen, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de door hem afgelegde verklaringen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser heeft verklaard dat betalingen in de apotheek contant gingen of via een Electronic Voucher Card, zijnde vergelijkbaar met het “Tikkie” in Nederland, zodat eiser een rekening gehad moet hebben waarop de af- en bijschrijvingen te zien zijn. Eiser stelt weliswaar dat de documenten zijn achtergebleven bij [naam 1] in Somalië, maar daarmee heeft eiser nog geen blijk gegeven van de inspanningen die hij heeft verricht om deze (en andere) documenten (alsnog) te verkrijgen, terwijl dat wel van hem mag worden verwacht. Eiser heeft immers verklaard dat zijn echtgenote, zijn schoonmoeder en zijn voormalig werkgever [naam 2] nog in Mogadishu wonen, zodat zij hem daar mogelijk bij kunnen helpen. De grond dat verweerder miskent dat het gebruik van documenten in Somalië niet gangbaar is slaagt dus niet omdat eiser stelt wel enige documenten te hebben gehad maar deze niet heeft overgelegd en ook geen inspanningen heeft verricht om dit in deze procedure te kunnen doen. Overigens heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat in Somalië geen documenten worden opgesteld bij het verkrijgen van eigendom van een apotheek en bij het aangaan van gezamenlijke bedrijfsvoering van een gezamenlijk aangekochte apotheek. Dat verweerder niet mag tegenwerpen dat eiser geen enkel document kan overleggen om zijn relaas in ieder geval deels te staven volgt de rechtbank dan ook niet.
11. Ter zitting heeft verweerder op vragen van de rechtbank nader toegelicht dat het asielrelaas naar zijn mening op zichzelf een ongeloofwaardig relaas is. Zelfs al zou eiser zijn werkzaamheden als apotheker met documenten nader kunnen onderbouwen, dan nog worden de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig geacht. Gelet daarop ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser in de gelegenheid te stellen zijn asielrelaas (alsnog) met documenten te onderbouwen. De rechtbank overweegt hierbij, zoals ook ter zitting besproken, dat partijen over en weer veel argumenten hebben aangedragen over het ontbreken van documenten en in hoeverre documenten in het land van herkomst gangbaar zijn en nu ook verwacht mogen worden om het asielrelaas te staven. De rechtbank begrijpt het besluit door de toelichting ter zitting zo dat ook als de werkzaamheden in en eigendom van de apotheek en de door eiser gestelde online trainingen wel zouden zijn onderbouwd met documenten, de kern van het relaas desondanks niet aannemelijk zou zijn geacht. De rechtbank zal de standpunten over de documenten dan ook niet verder bespreken. Verweerder moet weliswaar, zoals hiervoor benoemd, een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verrichten, maar de kern van de afwijzing van het asielverzoek is niet gelegen in de geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde werkzaamheden. Het relaas is op hoofdlijnen ongeloofwaardig geacht omdat niet valt in te zien, zoals verweerder ter zitting als nadere toelichting op het besluit heeft gegeven, dat indien eiser hij dergelijke ernstige bedreigingen ontvangt en zelfs wordt ontvoerd, niet de keuze maakt om eenvoudigweg te stoppen met zijn werk om voorgeschreven medicijnen op tonen van een recept uit te leveren. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat hij in zijn onderhoud moest voorzien, maar niet valt in te zien dat hij vasthoudt aan het verstrekken van medicijnen en overige werkzaamheden in een apotheek als dit dergelijk ernstige bedreigingen en een ontvoering meebrengt. Het al dan niet kunnen overleggen van documenten over “de apotheek” kan aan deze tegenwerpingen op hoofdlijnen niet afdoen.
12. Eiser is in de gelegenheid gesteld om correcties en aanvullingen in te dienen op het nader gehoor. Eiser kan in de correcties en aanvullingen echter niet “zomaar” de door hem tijdens het nader gehoor afgelegde verklaringen terugdraaien. Hij zal met een aannemelijke verklaring moeten komen, waarom de verklaringen gecorrigeerd moeten worden.
13. Anders dan eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder niet aan eiser tegengeworpen dat hij zijn verklaringen heeft aangevuld, maar dat hij zijn verklaringen heeft aangevuld zonder dat hij een verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van deze verklaringen in het rapport van het nader gehoor. Verweerder heeft dit ook aan eiser kunnen tegenwerpen.
14. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers aanvullende verklaringen verder afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eisers ontvoerders hem pas na tien dagen naar zijn moeder laten bellen om haar 5000 dollar te vragen, met als gevolg dat eisers moeder ook op de hoogte is van eisers verblijfplaats. Daarvoor was de eis enkel dat eiser zijn werkzaamheden in de concurrerende apotheek zou staken. Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eiser zijn stage niet tijdens het (nader) gehoor heeft vermeld, aangezien dit een belangrijke stap moet zijn geweest op weg naar het zelfstandig kunnen openen van een apotheek. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het relaas niet aannemelijk is omdat de hoofdlijnen “niet logisch” zijn en het steeds aanvullen van het standpunt niet bijdraagt aan het aannemelijk maken van het relaas. De rechtbank overweegt hierbij, zoals ook ter zitting besproken met eiser, dat het aan eiser is om zijn relaas aannemelijk te maken. Dat is niet hetzelfde als op elke tegenwerping een reactie geven die op zichzelf wellicht plausibel is.
15. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder generaliseert als het gaat om zijn tegenwerping dat eiser niet voldoende heeft verklaard waarom hij met [naam 1] is gaan samenwerken. Het feit dat [naam 1] behoorde tot een grote stam betekent niet automatisch dat hij zich ook schuldig maakte aan discriminatie tegenover eiser. Eiser stelt bovendien dat hij (eerst) ook niet wist dat [naam 1] bij een gewapende stam zat. Het was volgens eiser ook een overlevingsstrategie. Door samen te werken met iemand van een grote stam stond hij onder diens bescherming.
16. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in de reden waarom hij met [naam 1] , lid van een meerderheidsstam, een apotheek heeft geopend. Eiser heeft immers verklaard dat hij, doordat hij tot een minderheid behoort, geen aangifte kan doen, geen baan kan vinden, geld moet betalen om te reizen, geen bescherming kan krijgen en regelmatig gediscrimineerd en uitgescholden wordt. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij, ondanks het voorgaande, [naam 1] dusdanig vertrouwt dat hij met hem een apotheek start. Het enkele feit dat hij hem “uit de wijk kende” heeft verweerder een onvoldoende overtuigende verklaring mogen vinden.
17. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat de werkzaamheden die verricht moeten worden in een apotheek in Somalië niet te vergelijken zijn met een apotheek in Nederland. Daar heeft verweerder zich onvoldoende rekenschap van gegeven.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich wel degelijk voldoende rekenschap gegeven van de omstandigheid dat werkzaamheden in een apotheek in Somalië niet te vergelijken zijn met werkzaamheden in een apotheek in Nederland. Eiser stelt echter niet enkel in een apotheek te hebben gewerkt. Hij stelt ook (mede-)eigenaar te zijn geweest van een apotheek. Gelet daarop heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser mag worden verwacht dat hij meer gedetailleerd kan verklaren over het runnen van de apotheek en alles wat daarbij komt kijken en dat de enkele verklaringen dat hij medicatie op recept verkocht en toediende daarvoor onvoldoende was. De rechtbank overweegt hierbij, zoals ook overwogen in rechtsoverweging 11, dat ook indien de eigendom van en werkzaamheden in de apotheek wel aannemelijk zouden zijn, verweerder heeft mogen vinden dat de kern van het relaas niet aannemelijk is gemaakt.
19. Volgens eiser is het duidelijk waarom hij niet op het voorstel van [naam 1] om de verdeling van de winst te wijzigen is ingegaan. Het vertrouwen in [naam 1] was weg, eiser vreesde voor zijn veiligheid, zijn moeder adviseerde hem om te vertrekken en ook was hij gekrenkt in zijn trots.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet met gedetailleerde verklaringen inzicht heeft gegeven in waarom hij niet op het voorstel van [naam 1] in wilde gaan. Het gevolg zou immers zijn, zoals verweerder ook heeft gesteld, dat eiser opnieuw geen baan zou hebben, geen inkomen en hij ook zijn investering kwijt zou zijn, terwijl hij wel een deel van de winst had kunnen krijgen. Dat is meer dan wat hij bij [naam 2] kreeg, aangezien eiser bij [naam 2] werknemer was. Ook valt niet in te zien dat eiser juist bij het accepteren van het voorstel van [naam 1] vreesde voor zijn veiligheid.
21. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij niet weet waarom de ontvoerders hun hoofden bedekten als ze toch niets te vrezen hadden. Het is niet aan hem om achter deze reden te komen. Eiser gaat ervan uit dat de ontvoerders hun hoofden bedekten om niet herkend te worden, omdat ze iets verkeerds deden.
22. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser hierin worden gevolgd omdat eiser bezwaarlijk kan worden verweten kennis te hebben over dergelijke gedragingen van ontvoerders. Omdat de kern van de tegenwerping echter niet ziet op de reden waarom de gestelde ontvoerders hun hoofden bedekten, maar op de stelling dat hij zou zijn ontvoerd enkel omdat hij niet stopte met werken en zijn nieuwe werkgever een gewapend conflict om hem te bevrijden niet uit de weg is gegaan komt aan dit oordeel van de rechtbank slechts zeer geringe betekenis toe. Het besluit wordt dan ook niet vernietigd enkel omdat deze tegenwerping geen stand houdt.
23. Eiser gelooft dat er een relatie is tussen zijn problemen met [naam 1] en de ontvoering van zijn broer. Hij had alleen een conflict met [naam 1] en niet met andere families. Daarnaast hebben de ontvoerders tegen de broer van eiser gezegd dat zij wraak kwamen nemen op eiser.
24. Naar het oordeel van de rechtbank doet (ook) dit standpunt niet af aan verweerders tegenwerping dat uit eisers verklaringen enerzijds is af te leiden dat hij vermoedt dat [naam 1] achter de moord op zijn broer zit en dat hij anderzijds heeft verklaard dat er een getuige was die heeft gezien dat er gewapende mannen kwamen die zeiden dat ze wraak gingen nemen op eiser. Ook op dit punt heeft eiser zijn verklaringen na het gehoor aanzienlijk aangevuld en gewijzigd zonder uit te leggen waarom hij niet in het gehoor meteen heeft verklaard wat zijn relaas op dit punt is. Verweerder heeft ook met betrekking tot dit deel van relaas mogen vinden dat, bij gebreke van een andere onderbouwing dan de (wisselende) verklaringen van eiser, het niet aannemelijk is dat de broer van eiser wordt vermoord omdat eiser, nadat hem de gedeeltelijke eigendom van een apotheek zou zijn ontnomen, zijn werkzaamheden van de uitgifte en incidentele toediening van voorgeschreven medicatie niet wilde staken.
25. Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn echtgenote nog altijd niet is gevonden door [naam 1] , omdat zij is ondergedoken in een wijk die ver verwijderd is van de wijk waar hij woonde. Bovendien worden vrouwen niet zo hard aangepakt als mannen, hetgeen ook blijkt uit de moord op de broer van eiser.
26. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de verklaringen die eiser heeft afgelegd over de macht van [naam 1] , niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat [naam 1] met al zijn connecties de echtgenote van eiser niet zou kunnen vinden. De rechtbank overweegt hierbij dat ook voor dit argument heeft te gelden dat dit enkel een reactie is op de tegenwerping van verweerder en dat de stelling dat zijn vrouw geen problemen heeft ondervonden op zichzelf geen onderbouwing is voor de gestelde ontvoering van eiser .
27. Verweerder heeft genoegzaam gemotiveerd dat hij niet alleen het relaas ongeloofwaardig acht, maar ook waarom hij niet twijfelt, zodat er ook geen aanleiding bestaat om eiser, zoals hij heeft verzocht, het voordeel van de twijfel te geven en dit nader te motiveren.
28. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder miskent dat eiser niet vreest voor de overheid, maar voor medeburgers waartegen de overheid geen bescherming kan bieden. Verweerder heeft om die reden onvoldoende gemotiveerd dat eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege discriminatie.
29. De rechtbank stelt voorop dat verweerder eisers verklaringen over dat hij wordt gediscrimineerd omdat hij tot een minderheidsstam behoort geloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft zich vervolgens echter op het standpunt gesteld dat uit de door eiser afgelegde verklaringen met betrekking tot de discriminatie vanwege het behoren tot een minderheidsstam niet kan worden afgeleid dat er sprake is (geweest) van systematisch zeer ingrijpende bejegening van discriminatoire aard die een ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert, waardoor het leven van eiser in Somalië onhoudbaar is geworden. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat eiser altijd naar school is geweest en een universitaire studie heeft gevolgd en dat hij in het bezit is geweest van een paspoort en identiteitskaart en dat hij deze zonder problemen heeft kunnen aanvragen en verkrijgen. Ook is volgens verweerder niet gebleken dat eiser geen toegang heeft tot medische zorg of andere basisbehoeften. Dat eiser geld moet betalen om te reizen en dat hij wordt uitgescholden, leidt volgens verweerder niet tot de conclusie dat eisers leven onhoudbaar is geworden. Eiser komt omdat hij de vereiste (hoge) drempel niet haalt volgens verweerder dus niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en afdoende gemotiveerd op dit standpunt gesteld.
30. Gelet op Vreemdelingencirculaire C2/3.4. beoordeelt verweerder de mogelijkheden op bescherming voor de vreemdeling eerst nadat is vastgesteld dat sprake is van gegronde vrees voor vervolging (of een reëel risico op ernstige schade). Eiser heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat bescherming door een medeburger niet kan worden gezien als bescherming in voornoemde zin. Bovendien heeft verweerder, zoals eiser ook heeft aangevoerd, in het bestreden besluit erkend dat uit het landgebonden asielbeleid voor Somalië (Vreemdelingencirculaire C7/30.5.1.) volgt dat het (onder andere) voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië inclusief Mogadishu niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen. Omdat het individuele relaas van eiser deels ongeloofwaardig is bevonden en deels onvoldoende zwaarwegend, heeft verweerder mogen oordelen dat eiser vanwege zijn individuele relaas geen bescherming behoeft, zodat dit beleid geen relevantie heeft voor de beoordeling van het bestreden besluit.
31. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd dat in Mogadishu geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Verweerder wijst slechts op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 maart 2018. De veiligheidssituatie in Mogadishu is verslechterd. Er zijn vrijwel dagelijks aanslagen met dodelijke slachtoffers, waarbij steeds meer burgerslachtoffers zijn. En in toenemende mate is sprake van gericht en ongericht geweld, uitgevoerd door zowel Al-Shabaab als niet geïdentificeerde groeperingen, waarbij burgerslachtoffers vallen. Eiser wijst op het Algemeen Ambtsbericht Somalië van 21 december 2021 (ambtsbericht) en stelt dat daaruit volgt dat Al-Shabaab de controle blijft uitoefenen over grote delen van Centraal- en Zuid-Somalië en daarbij de frequentie van haar operaties heeft opgeschroefd. Daarnaast stelt eiser dat oplaaiend geweld in Mogadishu een belangrijke oorzaak was van een toename van het aantal ontheemden. Eiser wijst daarbij ook op passages uit “Update 2022 nr. 1, jaargang 28”, op een krantenartikel uit Trouw van 30 december 2019 en een krantenartikel uit het Algemeen Dagblad van 31 januari 2021.
32. De rechtbank overweegt dat verweerder geen bescherming op grond van artikel 15c Kwalificatierichtlijn hoeft te verlenen en geeft voor dit oordeel de volgende overweging.
33. Het ambtsbericht waar eiser naar verwijst dateert van na het bestreden besluit. Dit betekent dat verweerder dit ambtsbericht niet bij zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken en dat om die reden ook geen sprake kan zijn van een motiveringsgebrek in het besluit. Dit neemt niet weg dat aan dit ambtsbericht en deze onderbouwing van de beroepsgrond geen betekenis toekomt omdat de rechtbank op dit punt een actuele beoordeling maakt.
34. Verweerder heeft zich in beroep, onder verwijzing naar een kamerbrief van 4 maart 2022 (kenmerk: 3740460) over het landgebonden asielbeleid voor Somalië naar aanleiding van het ambtsbericht en onder verwijzing naar het (aangepaste) landgebonden asielbeleid (Vreemdelingencirculaire C7/30), op het standpunt gesteld dat in Somalië, en meer specifiek in Mogadishu, geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Uit de stukken die aan deze beoordeling ten grondslag liggen blijkt, zoals verweerder heeft onderbouwd, dat Mogadishu nog altijd onder controle staat van de Somalische regering. En dat, hoewel de veiligheidssituatie in de hoofdstad fragiel is en Al-Shabaab in staat is om aanslagen te plegen, deze aanslagen zich in het algemeen niet richten tegen willekeurige burgers en mede daardoor de drempel van 15c Kwalificatiedrempel niet wordt gehaald.
35. De overige stukken waar eiser naar heeft verwezen leiden niet tot een ander oordeel. De passage uit “Update 2022 nr. 1, jaargang 28” heeft betrekking op het hierboven genoemde ambtsbericht en de krantenartikelen zijn van voor of tijdens de verslagperiode van het ambtsbericht, zodat de daarin beschreven omstandigheden niet actueler zijn dan de bronnen die bij de totstandkoming van het ambtsbericht zijn betrokken en daar dus niet aan kunnen afdoen. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat de bronnen waar het ambtsbericht op is gebaseerd niet langer actueel zijn of dat de conclusie die op deze bronnen is gebaseerd niet juist is. Eiser heeft zijn beroepsgrond dat sprake is van een zogenoemde 15c-situatie dan ook niet voldoende onderbouwd zodat de grond niet slaagt.
36. De rechtbank heeft partijen ter zitting ook gewezen op het op 14 juni 2022 verschenen “Country Guidance Somalia”-rapport van de European Union Agency for Asylum (EUAA). Zoals het EUAA op zijn website uitlegt behelzen deze Country Guidance rapporten méér dan de enkele weergave van landeninformatie. De Country Guidance rapporten komen tot stand door samenwerking van deskundigen uit de lidstaten en bevatten naast landeninformatie tevens een analyse en nadere kwalificatie van die informatie gerelateerd aan de Unierechtelijke kaders. Deze rapporten zijn bedoeld als kader voor de beslisautoriteit en zijn tevens bedoeld om tot een vergelijkbare duiding door de lidstaten van informatie van landen van herkomst te komen. Lidstaten zijn niet verplicht om de conclusies in de Country Guidance-rapporten over te nemen. Echter, divergentie in beoordeling van landeninformatie en daarmee van verzoeken om internationale bescherming terwijl het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel verregaande harmonisatie beoogt van de juridische kaders in de Unie is bijzonder onwenselijk. Het toekennen van aanzienlijke waarde aan de Country Guidance-rapporten kan, naar het oordeel van de rechtbank, bijdragen aan verminderen van divergentie tussen de lidstaten. Het kan niet zo zijn dat verzoeken om internationale bescherming die zijn gebaseerd op vergelijkbare feiten en omstandigheden in de ene lidstaat wel worden ingewilligd en in de andere lidstaat niet, enkel omdat de lidstaten andere landeninformatie aan hun beoordeling ten grondslag leggen of deze landeninformatie anders duiden. Country Guidance-rapporten zijn bij uitstek geschikt om deze divergentie zoveel mogelijk te voorkomen.
37. Op de website van EUAA valt onder meer het navolgende te lezen:
“
Country Guidance is country-specific common analysis and guidance developed by the EUAA together with a network of senior-level policy officials from EU+ countries. The country guidance documents aim to assist decision-makers and policy-makers, and to foster convergence in the assessment of applications for international protection.
The country guidance documents represent the joint assessment of Member States of the situation in main countries of origin. They include in-depth common analysis and guidance on the assessment criteria established in the Qualification Directive (Directive 2011/95/EU), based on recent, objective, and reliable country of origin information. Each country guidance document includes the sections:
Actors of persecution or serious harm
Refugee status
Subsidiary protection
Actors of protection
Internal protection alternative
Exclusion
In accordance with Article 11 of the EUAA Regulation, Member States shall take into account the guidance notes and common analysis when examining applications for international protection, without prejudice to their competence for deciding on individual applications.”
38. De IND publiceert sinds 18 februari 2021 naar aanleiding van het rapport “
Weten en Wegen. Advies over het gebruik van landeninformatie in de asielprocedure” van 25 mei 2020 van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken op zijn website welke landeninformatie wordt betrokken bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming. EUAA heeft thans Country Guidance-rapporten gepubliceerd over Afghanistan, Irak, Nigeria, Somalië en Syrië. De rechtbank stelt vast dat deze rapporten niet afzonderlijk zijn vermeld bij de landeninformatie die is opgenomen op de website van de IND. Uitsluitend in het rapport van TOELT (Team Onderzoek en Expertise Land en Taal) over Irak wordt verwezen naar het betreffende Country Guidance-rapport.
39. In de recent verschenen Country Guidance Somalia wordt geconcludeerd dat thans in geen enkele regio in Somalië sprake is van een zogenoemde 15c-situatie. De rechtbank kent aan dit rapport, dat in het kader van hoor en wederhoor ter zitting is benoemd en besproken, aanzienlijke waarde toe bij de beoordeling van de argumenten van partijen. Ook de Country Guidance Somalia draagt bij aan de (deel-)beslissing van de rechtbank in de onderhavige procedure. De rechtbank concludeert derhalve dat de beroepsgrond van eiser dat in Somalië sprake is van een zogenoemde 15c-situatie en daarom aan hem subsidiaire bescherming moet worden verleend niet slaagt omdat uit de door eiser overlegde informatie en de bij de rechtbank anderszins bekende algemene landeninformatie geen feiten en omstandigheden blijken die deze grond voldoende onderbouwen.
40. De rechtbank overweegt tot slot ambtshalve dat er geen aanleiding bestaat om de behandeling van het beroep aan te houden totdat het Hof van Justitie de prejudiciële vragen die de rechtbank, deze zittingsplaats, op 22 februari 2022 (C-125/22) heeft gesteld beantwoordt, omdat het individuele relaas deels ongeloofwaardig is bevonden en dus de vraag of een lager niveau van algemeen geweld volstaat om aan eiser subsidiaire bescherming te verlenen niet aan de orde is. De geloofwaardig geachte bejegening van eiser die niet ernstig genoeg is om te concluderen dat eiser bescherming behoeft vanwege discriminatie is in dit verband ook onvoldoende relevant.
41. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.