ECLI:NL:RBDHA:2022:6715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor gebruik van gronden in strijd met bestemmingsplan; beoordeling van goede ruimtelijke ordening en welstandseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend aan een vergunninghoudster voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan. Eiser, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening, omdat hij meent dat dit in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en het gemeentelijk beleid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een strook grond van 6 meter breed naast haar bedrijf mag gebruiken voor buitenopslag, ontsluiting en logistiek. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de vergunninghoudster bij het gebruik van de strook prevaleren boven de belangen van eiser, die zich zorgen maakt over het verlies van groen en de impact op zijn woonomgeving.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat de welstandscommissie niet op de hoogte was van de feitelijke situatie, verworpen. De rechtbank concludeert dat de vergunning niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat de vergunde activiteit beperkt is in oppervlakte en de impact op de omgeving daardoor minimaal is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aan de vergunning verbonden voorschriften voldoende waarborgen bieden voor het groene aanzicht van de erfafscheiding en dat de vergunninghouder verplicht is om de verharding buiten de vergunde strook te verwijderen en de zone weer groen in te richten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de aan de vergunning verbonden voorschriften te vernietigen, omdat deze niet in strijd zijn met de wet en de belangen van de vergunninghouder niet worden geschaad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: E. van Beusekom).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster (gemachtigde: M. Boers).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan en het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel aan de [perceel] [percelnummer] te [plaats] .
Bij besluit van 26 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een zienswijze gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en haar gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
Eiser woont in [woonplaats] aan de [adres] [huisnummer] . Tegenover de woning van
eiser, op een afstand van circa 75 meter, ligt het bedrijf van vergunninghoudster. Eiser heeft op 23 februari 2016 bij verweerder gemeld dat vergunninghoudster
een stuk grond van ongeveer 15 meter bij 15 meter in gebruik heeft genomen dat toebehoort aan de gemeente Leiden. Deze grond heeft volgens eiser op basis van het bestemmingsplan Stevenshof de bestemming groenzone, maar vergunninghoudster gebruikt het voor de opslag van bedrijfsmaterialen. Eiser heeft hierbij aangegeven dat deze groenzone effectief is als geluidswal tussen de A44 en zijn woning en vraagt verweerder maatregelen te nemen deze groenzone te herstellen.
1.2
Bij brief van 31 mei 2016 heeft verweerder aan eiser teruggekoppeld dat hij heeft geconstateerd dat vergunninghoudster een stuk grond in gebruik heeft genomen. Voor dit gebruik is geen omgevingsvergunning verleend of een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten, waardoor het gebruik onrechtmatig is.
1.3
Vergunninghoudster heeft op 12 november 2019 bij verweerder een aanvraag
voor een omgevingsvergunning ingediend. Deze aanvraag heeft betrekking op de activiteiten het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan en het plaatsen van een erfafscheiding. Het betreft een gedeelte van het in 1.1 bedoelde stuk grond, namelijk een strook van 6 meter breed grenzend aan het perceel van vergunninghoudster, dat met een erfafscheiding mag worden omsloten.
Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op een positief advies van de Welstandscommissie van 12 februari 2020.
Aan de omgevingsvergunning heeft verweerder de volgende voorschriften verbonden:
  • de strook mag alleen voor buitenopslag, ontsluiting en logistiek worden gebruikt;
  • op de betreffende strook mogen geen gebouwen worden opgericht;
  • buiten de vergunde strook dient de aanwezige verharding weer groen ingericht te worden;
  • er dient rekening gehouden te worden met de aangrenzende groene en landschappelijke waarden van de Groene Hoofdstructuur;
  • voor het gebruik van de strook dient vergunninghoudster een aanvullend recht van erfpacht te verkrijgen.
1.5
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar een advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard. Volgens verweerder is de vergunde activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en betreft het een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied. Daarom kan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 8, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) van het bestemmingsplan Stevenshof worden afgeweken. Verweerder heeft hierbij overwogen dat er, anders dan door eiser is gesteld, geen verband is tussen de vergunningverlening en het kappen van een rij bomen en het plaatsen van een geluidswal langs de A44. Het perceel waarvoor de vergunning is verleend vervult planologisch gezien daarin geen functie. Het vergunde deel had de bestemming groenzone en aan die bestemming kan ook met laag groeiend groen worden voldaan.
Verweerder heeft de belangen van vergunninghoudster bij het bedrijfsmatig gebruikmaken van het terrein laten prevaleren boven het belang van eiser bij het behoud van een strook groen. Hierbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat het belang van eiser gelegen is in het voorkomen van zicht op een verhard terrein. Daarom heeft verweerder bij het bestreden besluit twee voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, nader geconcretiseerd:
  • Vergunninghoudster zal de vergunde (gaas)erfafscheiding op de grens van de vergunde strook voor opslag en het openbaar groen voorzien van een groene uitstraling, bijvoorbeeld door het aanbrengen van klimop;
  • Vergunninghoudster zal de zonder vergunning aangebrachte verharding buiten de vergunde strook verwijderen en de zone weer groen inrichten passend bij de groene en landschappelijke waarden van de aangrenzende Groene Hoofdstructuur.
Wat vinden partijen in beroep?
3.1
Eiser voert aan dat het verlenen van de omgevingsvergunning in strijd is met het gemeentelijk beleid. Verweerder stelt volgens eiser dat het gemeentelijk beleid is om bedrijven te laten groeien en bedrijfsterreinen te intensiveren. Dit argument is in dit geval irrelevant omdat er geen sprake is van het intensiveren van een bedrijfsterrein maar om de omzetting van een groene zone naar bedrijfsterrein. Eiser heeft nergens terug kunnen vinden dat verweerder bedrijven wil laten groeien door groene zones om te zetten naar bedrijfsterrein. Eiser haalt hiertoe een citaat uit het gemeentelijk coalitieakkoord aan, dat luidt: “ook in kleinschaliger projecten leggen we meer nadruk op vergroening. Bij elke herinrichting van een straat of een buurt beginnen we met de vraag hoe we zoveel mogelijk groen en water kunnen toevoegen. Ook gaan we meer bomen planten. We maken de ecologische waarde en de belevingswaarde zo groot mogelijk. We gebruiken bijvoorbeeld veel verschillende boom- en plantsoorten. Wij gaan verharding tegen.”
Eiser stelt dat de documentatie die verweerder aan de welstandscommissie heeft voorgelegd niet representatief is voor de feitelijke situatie. De welstandscommissie heeft het perceel en de directe omgeving daarvan nooit bezocht en haar oordeel is dus gebaseerd op deze vertekende informatie. Ook werd de welstandscommissie niet geïnformeerd dat het perceel gelegen is tussen de bewoonde zone en de A44. De waarde van het oordeel van de welstandscommissie is daarom volgens eiser zeer gering.
Eiser stelt dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat hij bij het beoordelen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning die strijdig is met het bestemmingsplan niet hoeft te onderzoeken of er alternatieven bestaan die voor de omwonenden minder ingrijpend zijn. Omdat verweerder niet verplicht is de omgevingsvergunning te verlenen, dient hij na te gaan of het verlenen van de vergunning noodzakelijk is en dient hij rekening te houden met de wensen van alle belanghebbenden.
Eiser richt zich tot slot tegen de voorwaarde dat vergunninghoudster de zonder vergunning aangebrachte verharding buiten de vergunde strook moet verwijderen en de zone weer groen moet inrichten. Verweerder gaat er volgens eiser ten onrechte van uit dat het niet-vergunde deel met laag groeiend groen mag worden gevuld. Dit past volgens eiser niet in de Groene Hoofdstructuur. Verweerder gaat voorbij aan het feit dat dit deel van het perceel op de ‘Groene Kaart van Leiden’ is aangemerkt als bomengebied en deel uitmaakt van een groter stuk bos. Dit deel van het perceel moet worden vergroend door herbebossing.
3.2
Verweerder verwijst in zijn verweer in de eerste plaats naar de motivering van het bestreden besluit. Met betrekking tot de stelling van eiser dat het bestreden besluit in strijd is met het gemeentelijk beleid, merkt verweerder op dat er een integrale afweging gemaakt is.
Met betrekking tot het welstandsadvies merkt verweerder nog op dat feitelijk alleen de geplaatste erfafscheiding voor advies voorlag bij de welstandscommissie en dat hij geen reden heeft om aan de juistheid van dit advies te twijfelen.
Voor wat betreft de mogelijkheid om te onderzoeken of er alternatieven bestaan, wijst verweerder op het feit dat hij een aanvraag dient te beoordelen zoals deze is ingediend en dat de aanvraag betrekking had op een situatie die feitelijk al gerealiseerd was.
De aan de vergunning verbonden voorschriften zijn niet in de vergunning opgenomen ten gunste van het uitzicht van eiser, maar gericht op het terugbrengen van het groene karakter ter plaatse. Het is daarom de vraag of aan het relativiteitsbeginsel is voldaan, aldus verweerder.
3.3
Vergunninghoudster schaart zich achter het standpunt van verweerder. Volgens vergunninghoudster wenst eiser bomen op de het stuk grond buiten de vergunde strook, omdat hij een geluidswal wil tussen de A44 en zijn woning. Ter plaatse van de huidige strook grond buiten de erfafscheiding is door een voorganger van vergunninghoudster groen verwijderd. Het antwoord op de vraag of er bomen op dit niet-vergunde deel geplaatst moeten worden, is een kwestie tussen eiser en verweerder. Wel groeit daar inmiddels weer groen.
Wat is het wettelijk kader?
4. Het wettelijk kader staat in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de aanvraag betrekking heeft op de activiteiten (1) het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo (het gebruik van de verharde strook grond voor buitenopslag, ontsluiting en logistiek) en (2) het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo (de erfafscheiding).
6.1
Voor wat betreft het gebruik van de strook grond overweegt de rechtbank als volgt.
6.1
De rechtbank constateert dat, anders dan waar eiser en vergunninghouder kennelijk van uitgaan, de bestemming van de strook grond niet is gewijzigd. Die bestemming was en is: ‘Groenvoorziening ‘G’’. Verweerder heeft een omgevingsvergunning afgegeven voor het gebruik van de strook grond in afwijking van die bestemming als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wabo, artikel 2.7 van het Bor en artikel 4, aanhef en onder 8 van bijlage II bij het Bor. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. [1]
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunde afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het gaat om een in oppervlakte beperkte strook grond naast het bedrijf van vergunninghoudster, die blijkens het gestelde voorschrift enkel mag worden gebruikt voor buitenopslag, ontsluiting en logistiek. Daardoor wordt de achterzijde van het bedrijf bereikbaar voor voertuigen, aldus vergunninghoudster ter zitting. Dit betekent dat de impact van de vergunde activiteit op de ruimtelijke uitstraling van het perceel beperkt is en verweerder het belang van vergunninghoudster bij voortzetting van het gebruik van deze strook heeft kunnen laten prevaleren. Daarbij betrekt de rechtbank mede dat verweerder door het stellen van voorschriften heeft zorggedragen voor het groene aanzicht van de erfafscheiding, en dat het gedeelte van de verharde strook grond buiten de erfafscheiding weer groen moet worden ingericht. Dat eiser de strook grond ziet als een bos dat moet dienen als geluidswal tussen de A44 en zijn woning, vindt geen grondslag in het bestemmingsplan. De gronden zijn immers blijkens de kaart en het bestemmingsplanvoorschrift bestemd voor het gebruik als openbaar groen, dat wil zeggen als plantsoen of berm.
7. Voor wat betreft de aan de erfafscheiding te stellen redelijke eisen van welstand overweegt de rechtbank als volgt.
7.1
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter mag verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, op een welstandsadvies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [2]
7.2
De welstandscommissie heeft over de erfafscheiding advies uitgebracht en geadviseerd dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. De rechtbank constateert dat eiser daartegenover enkel zijn eigen mening heeft gesteld. Eiser heeft geen deskundig welstandsadvies overgelegd. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan het advies. De stelling van eiser dat de welstandscommissie het perceel niet heeft bezocht en niet zou zijn geïnformeerd dat het perceel gelegen is tussen een woonbestemming en de A44, zijn hiervoor niet voldoende. Eiser heeft voor het overige niet onderbouwd in welk opzicht het welstandsadvies gebaseerd zou zijn op vertekende informatie. Het betoog van eiser slaagt niet.
8. De rechtbank volgt tevens niet de stelling van eiser dat verweerder gehouden was alternatieven te onderzoeken die voor de omwonenden minder ingrijpend zijn. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van vergunninghoudster diende ter legalisering van een onrechtmatige situatie en dat het te vergunnen project op het moment van indiening reeds was uitgevoerd. Verweerder was gehouden te beslissen over het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien het project op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [3] Dergelijke alternatieven zijn echter gesteld noch gebleken. Ook dit betoog van eiser slaagt niet.
9. Nu zich geen van de weigeringsgronden als genoemd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoet, kon verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verlenen.
10. Eiser heeft zich tevens gericht tegen het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift dat vergunninghoudster de zonder vergunning aangebrachte verharding buiten de vergunde strook dient te verwijderen en de zone weer groen dient in te richten passend bij de groene en landschappelijke waarden van de aangrenzende Groene Hoofdstructuur (‘het voorschrift’). Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
10.1
Bij de beoordeling van deze beroepsgrond stelt de rechtbank voorop dat de melding van eiser van 23 februari 2016 als handhavingsverzoek aangemerkt moet worden. Eiser maakt immers melding van een vermeende overtreding van het bestemmingsplan Stevenshof. De rechtbank begrijpt de handelswijze van verweerder aldus dat hij de melding van eiser ook als handhavingsverzoek in behandeling heeft genomen en in overleg met de vermeende overtreder (thans: vergunninghoudster) onderzocht heeft of de onrechtmatige situatie kan worden gelegaliseerd. Bij het bestreden besluit is enerzijds de overtreding gedeeltelijk gelegaliseerd door verlening van een omgevingsvergunning voor een deel van de grond waarop verharding is aangebracht (‘de vergunde strook’) en anderzijds is aan vergunninghoudster middels het voorschrift de verplichting opgelegd om de verharding buiten de vergunde strook te verwijderen en de zone weer groen in te richten. Aldus heeft verweerder invulling gegeven aan de beginselplicht tot handhaving.
10.2
De rechtbank overweegt dat de Wabo op zichzelf geen wettelijke grondslag biedt om het voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden, aangezien deze voorwaarde geen betrekking heeft op het door verweerder vergunde project als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo, maar juist betrekking heeft op de strook grond buiten dat project. Dat betekent dat met het stellen van het voorschrift de door eiser gestelde onrechtmatige situatie niet is gelegaliseerd. Gelet op de beginselplicht tot handhaving had het op de weg van verweerder gelegen om te onderzoeken of met betrekking tot het stuk grond dat buiten de vergunde strook valt een bestuurlijke sanctie opgelegd had moeten worden. In zoverre zal verweerder alsnog een besluit op het handhavingsverzoek van eiser moeten nemen. Het is in dit kader dat verweerder dient te beoordelen of er op de grond buiten de vergunde strook sprake is van een overtreding en, zo ja, hoe die overtreding beëindigd kan worden. Het is eveneens in dit kader dat verweerder de stelling van vergunninghoudster dient te onderzoeken dat er buiten de vergunde strook weer groen groeit en dat, zo begrijpt de rechtbank vergunninghoudster, de overtreding daarmee reeds is beëindigd.
10.3
De rechtbank ziet geen aanleiding het voorschrift te vernietigen, aangezien het ontbreken van een wettelijke grondslag voor het voorschrift in het onderhavige geval niet strekt ter bescherming van de belangen van eiser, maar die van de vergunninghouder en de vergunninghouder niet tegen het voorschrift is opgekomen. Dit betekent dat de vergunninghouder op grond van het bestreden besluit verplicht blijft de zonder vergunning aangebrachte verharding buiten de vergunde strook te verwijderen en de zone weer groen in te richten passend bij de groene en landschappelijke waarden van de aangrenzende Groene Hoofdstructuur.
11. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser voor deze procedure heeft gemaakt niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: het wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(..)
project: project als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2;
(..).
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(..)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(..)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(..)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
(..)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(..)
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.7. Planologische gebruiksactiviteiten
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(..)
8. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;
(..)
Bestemmingsplan Stevenshof
Artikel 13 Groenvoorziening ‘G’
Doeleindenomschrijving
1. De op de kaart voor Groenvoorzieningen “G” aangewezen gronden zijn bestemd voor het gebruik als openbaar groen.
2. Ter plaatse van de aanduiding “st” zijn de gronden mede bestemd voor schooltuinen.
3. De gronden zijn tevens bestemd voor bij de in lid 1 genoemde doeleinden behorende speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden en water.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1633).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 24 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4449).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1312)