ECLI:NL:RBDHA:2022:6770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
NL22.8120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag en de gevolgen van de Tijdelijke wet voor bestuurlijke dwangsommen

In deze zaak heeft eiser op 6 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 10 september 2021 was ingediend. De rechtbank Den Haag heeft op 6 juli 2022 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven door de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een beslissing heeft genomen. Eiser heeft verweerder op 21 april 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep kennelijk gegrond is verklaard. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en oordeelt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen zestien weken een beslissing moet nemen.

Eiser verzocht de rechtbank om een nieuwe termijn voor het nemen van een beslissing en om een dwangsom van €100 per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden. De rechtbank oordeelt echter dat zij niet bevoegd is om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden, omdat de Tijdelijke wet van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, aangezien de relevante artikelen van de Awb niet van toepassing zijn op asielaanvragen. De rechtbank veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van eiser, vastgesteld op €379,50, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8120

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 6 mei 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 10 september 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 10 maart 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 21 april 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen om een nieuwe termijn te stellen voor het nemen van een beslissing en te bepalen dat verweerder een dwangsom van €100 euro aan eiser verbeurt voor elke dag dat de gestelde beslistermijn wordt overschreden. Daarnaast verzoekt eiser om te bepalen dat verweerder aan hem de maximale bestuurlijke dwangsom is verschuldigd. Tot slot heeft eiser de rechtbank verzocht verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen.
5. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen, [1] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [2] De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
7. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig voornoemde uitspraak van de Afdeling, bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag moet nemen, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak.
8. Artikel 1 van de Tijdelijke wet luidt sinds 11 juli 2021 als volgt:

“De artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.”

9. Eiser heeft na inwerkingtreding van de Tijdelijke wet een asielaanvraag ingediend, artikel 1 van de Tijdelijke wet is dan ook van toepassing.
Het niet van toepassing verklaren van afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb betekent dat de rechtbank niet bevoegd is om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden. Nu in de Tijdelijke wet ook is bepaald dat artikel 4:17 niet van toepassing is, heeft verweerder ook geen bestuurlijke dwangsommen verbeurd.
10. Vaststaat dat verweerder niet binnen de hiervoor gestelde termijn op de aanvraag van eiser heeft beslist. Gelet hierop veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het eerste gehoor afneemt en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit aan eiser bekendmaakt, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
2.Artikel 31, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.