Overwegingen
1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1995. Hij heeft op 31 maart 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 omdat eiser in een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Duitsland, internationale bescherming geniet. Kort weergegeven heeft verweerder overwogen dat eiser om die reden een sterke(re) band met Duitsland heeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van hem niet nakomt en dat niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In het geval van dreigende of zich voordoende problemen kan eiser de bescherming inroepen van de (hogere) autoriteiten, dan wel geëigende instanties, in Duitsland.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser voert daartoe aan dat hij in Duitsland niet de mogelijkheid heeft gehad om zich te beklagen over zijn opsluiting in een kliniek/psychiatrische inrichting. Eiser voert ook aan dat hij – gelet op zijn medische problematiek – als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. Verweerder heeft dat ten onrechte niet gedaan.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. De rechtbank overweegt dat uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat de lidstaten bij de behandeling van (asielzoekers en) statushouders hun internationale verplichtingen – waaronder de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 3 van het EVRM – zullen nakomen en dat statushouders dezelfde rechten als nationale onderdanen hebben. Eiser dient aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is (geweest) en dat van hem niet kan worden gevergd dat hij in Duitsland zijn rechten als statushouder zelf effectueert.
6. Eiser heeft niet aangevoerd dat Duitsland ten aanzien van iedere statushouder zijn verplichtingen, zoals het Hof van Justitie uiteen heeft gezet in het arrest Ibrahim (uitspraak van het Hof van 19 maart 2019 in de zaak Ibrahim e.a. tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:219), niet nakomt.
7. Eiser heeft verklaard dat hij door de politie in Duitsland is aangetroffen op straat en naar het ziekenhuis is gebracht omdat werd ingeschat dat hij medische hulp nodig had. Eiser is vervolgens enige tijd in het ziekenhuis opgenomen geweest. Eiser voelde zich opgesloten en is daarom op enig moment naar buiten gegaan om sigaretten te kopen en is niet teruggegaan naar het ziekenhuis. Eiser stelt nu dat deze medische zorg een klinische opname is geweest. Eiser voert (eerst) in beroep aan dat hij de verleende medische zorg niet wenste te ontvangen maar dat hij in een gedwongen kader is opgenomen. Eiser stelt dat zijn rechten die hij als statushouder heeft hierdoor zijn geschonden en dat hij vanwege zijn medische problematiek als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt en daarom niet van hem kan worden verwacht dat hij zijn rechten in Duitsland zelfstandig effectueert.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt dat eiser niet heeft onderbouwd dat sprake is geweest van een opname in een gedwongen kader en dat bovendien niet waarschijnlijk is dat eiser dan eenvoudigweg wordt gezegd dat hij “buiten” sigaretten kan kopen en hij dat ook mag. Eiser heeft in zijn gehoor op 13 april 2022 verklaard dat hij niet weet of de zorg is verleend in een gesloten instelling en dat de eerste keer dat hij sigaretten wilde kopen er iemand mee is gelopen en hij de tweede keer zelfstandig naar buiten mocht.
De rechtbank overweegt voorts dat eiser ook niet onderbouwd dat hij op dit punt andere rechten dan Duitse onderdanen heeft. Eiser heeft recht op medische zorg en heeft deze zorg, ondanks dat hij daarom niet heeft verzocht ook gekregen. Eiser stelt zich nu op het standpunt dat hij zorg kreeg die hij destijds niet wilde en verweerder hem daarom niet mag opdragen om naar Duitsland terug te keren om zijn rechten die hij als statushouder heeft in Duitsland te effectueren omdat hij dan in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie zal geraken. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser ter zitting om nadere toelichting gevraagd omdat deze beroepsgrond niet duidelijk is. Eiser klaagt immers niet over het gebrek aan (toegang tot) zorg of dat de kwaliteit van de geleverde zorg onvoldoende is of dat hij andere zorg heeft gekregen dan Duitse onderdanen die vergelijkbare medische problematiek hebben. Gemachtigde van eiser heeft desgevraagd toegelicht dat voor zover sprake is geweest van een opname in een gedwongen kader in Nederland, zou hebben te gelden dat eiser in een zogenoemde BOPZ-procedure recht heeft op rechtsbijstand indien hij het niet eens is met een dergelijke plaatsing in een kliniek. De gemachtigde van eiser heeft ook toegelicht dat eiser niet voor zichzelf kan zorgen en niet onaannemelijk is dat hij op straat terecht zal komen.
9. De rechtbank overweegt dat, daargelaten dat eiser niet heeft onderbouwd dat daadwerkelijk sprake is geweest van een gedwongen kader, eiser niet heeft onderbouwd dat hij zich in Duitsland niet met hulp van een rechtsbijstandverlener zou kunnen informeren over of verweren tegen een gedwongen opname en/of dat de betreffende Duitse regelgeving in strijd is met het Unierecht. Eiser heeft in zijn gehoor verklaard dat hij zich opgesloten voelde en daarom feitelijk is weggelopen. De rechtbank volgt gemachtigde van eiser niet in een aanname dat dit
dusbetekent dat er geen procedure is indien iemand gedwongen wordt opgenomen of dat, indien er wel een procedure is, de patiënt zijn eigen standpunt over een mogelijke opname niet naar voren kan brengen en zich in die procedure niet kan laten bijstaan door een derde. Eiser heeft niet verklaard dat hij een gesprek heeft gevoerd met een advocaat toen de politie hem naar het ziekenhuis heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit echter niet worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van een gedwongen opname én eiser hierover niet is gehoord én eiser geen bijstand van een derde heeft kunnen krijgen én dit voor Duitse onderdanen anders is én Duitse regelgeving op dit punt in strijd is met het Unierecht. Eiser heeft enkel verklaard dat hij niet langer in het ziekenhuis wilde verblijven, dat hij wilde vertrekken uit het ziekenhuis en dat hij dat ook op eenvoudige wijze feitelijk heeft gedaan. Dat sprake is van bewijsnood en dat eiser geen negatieve feiten aannemelijk kan maken volgt de rechtbank niet. Eiser had bijvoorbeeld kunnen wijzen op Duitse regelgeving zodat duidelijk zou worden hoe de betreffende procedure verloopt als er een gedwongen opname is en of een afschrift van een beslissing ter hand wordt gesteld. Dat eiser deze omstandigheden niet aannemelijk kan maken met documenten kan er zeer wel gelegen zijn in dat er geen gedwongen opname heeft plaatsgevonden. De verklaringen van eiser geven namelijk geen onderbouwing dat sprake is van een gedwongen opname. Eiser heeft verklaard dat hij stemmen hoorde toen de politie bij hem was en daardoor werd ingeschat dat hij medische zorg nodig had, dat deze zorg is aangeboden voor een periode van 2-3 maanden maar dat hij na enkele weken zich opgesloten voelde en toen de zorg heeft beëindigd door het ziekenhuis te verlaten en naar Nederland te komen. Bovendien ziet de rechtsvraag of van statushouders verwacht kan worden zich te begeven naar de statusverlenende lidstaat niet op verschillen in rechtspositie tussen Duitsland en Nederland indien op medische gronden wordt overgegaan tot een klinische opname. Eiser heeft in Duitsland als statushouder dezelfde rechten als Duitse onderdanen. Hij zal, als hij wil bewerkstelligen dat verweerder hem niet opdraagt om naar Duitsland te gaan, aannemelijk moeten maken dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet na is gekomen en/of na zal komen. Eiser is hier met zijn individuele relaas niet in geslaagd.
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij gelet op zijn medische problematiek niet voor zichzelf kan zorgen en naar alle waarschijnlijkheid dakloos zal worden en daarmee in een situatie zal geraken die in strijd is met artikel 4 Handvest. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft aangevoerd dat in Duitsland geen overheidsinstanties en/of hulporganisaties zijn die mensen met medische problematiek kunnen begeleiden zoals dit in Nederland ook gebeurt. Dit blijkt ook niet uit openbare bronnen. Eiser heeft niet onderbouwd dat indien hij dakloos dreigt te worden hij, al dan niet op verzoek, hulp zal verkrijgen bij het voorkomen hiervan. Eiser heeft overigens verklaard dat hij hulp heeft ontvangen bij het verkrijgen van onderdak, dat hij een uitkering heeft ontvangen om in zijn levensonderhoud te voorzien en hij medische zorg heeft gekregen omdat de politie hem naar het ziekenhuis heeft gebracht. Eiser heeft ook verklaard dat zijn ouders en zijn broers en zussen in Duitsland wonen.
Ter zitting heeft de rechtbank desondanks de vraag besproken of het wenselijk zou zijn dat BMA een advies uitbrengt over de vraag of eiser zich zelfstandig naar Duitsland kan begeven en of van eiser gevergd kan worden zijn rechten zelfstandig te effectueren.
11. Eiser heeft kort voor de zitting (onderbouwd) aangegeven dat eiser zich op 9 juni 2022 bij het GZA heeft gemeld en dat sprake is van een psychotisch ziektebeeld. Eiser heeft ook gewezen op de vaststelling van medische problematiek toen eiser een aantal jaar geleden ook in Nederland een aanvraag om internationale bescherming heeft gedaan. De rechtbank heeft ter zitting uitgesproken dat uit de uitdraai van 14 juni 2022 van het patiëntendossier van eiser blijkt van forse klachten en aannemelijk is dat sprake is van ernstige medische problematiek met als gevolg dat eiser zich in ernstige mate verwaarloost. Zoals ook besproken ter zitting blijkt niet dat eiser thans onder (enige) medische behandeling staat. Dit betekent dat BMA geen advies
kánuitbrengen omdat een dergelijk advies wordt gebaseerd op stukken van behandelaars van de vreemdeling. De rechtbank heeft overwogen om de behandeling van het beroep aan te houden om te bezien of uit het contact met het GZA wellicht een behandeling volgt en of een eventuele nadere diagnose en stukken van eventuele behandelaar(s) dienen te worden afgewacht om alsnog een BMA-advies te laten uitbrengen. De rechtbank ziet hier thans van af. Zowel uit de medische contacten die eiser in 2016 in Nederland heeft gehad, als uit de verklaringen van eiser over het niet behandeld willen worden in Duitsland en daarom in Nederland een asielaanvraag in te dienen, valt af te leiden dat eiser geen behandeling wenst. Zoals uitgesproken ter zitting kan deze “zorgmijding” zeer wel gelegen zijn in de onderliggende medische problematiek. Ten tijde van de behandeling ter zitting en de sluiting van het onderzoek in de onderhavige procedure bestaat er echter nog geen enkele indicatie dat er een behandeling gaat plaatsvinden of dat eiser hierom zal verzoeken. Ook is niet onaannemelijk, gelet op de reden van vertrek uit Duitsland, dat eiser indien hem een behandeling wordt aangeboden deze niet zal aanvaarden en zich hieraan juist zal onttrekken. Ondanks de ernst van de medische en andere klachten zoals die uit het patiëntendossier blijkt zal de rechtbank de behandeling van het beroep daarom niet aanhouden. De rechtbank begrijpt de ter zitting geuite zorgen over eiser, echter, daargelaten dat het eigenlijk op de weg van eiser ligt om (meer) initiatief op dit punt te nemen, ziet de rechtbank geen mogelijkheden om in deze procedure een medisch behandeltraject te initiëren omdat de rechtbank de rechtmatigheid van het besluit toetst en bij deze stand van zaken heeft te gelden dat verweerder van eiser mag verwachten dat hij de rechten die hij ontleent aan de vaststelling dat hij internationale bescherming behoeft effectueert in de lidstaat die hem deze bescherming verleent.
12. Voor zover eiser moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar overweegt de rechtbank dat eiser hiermee nog niet aannemelijk heeft gemaakt welke rechten hij niet zelfstandig kan effectueren. Dat de Duitse autoriteiten onwillig of niet in staat zijn om eiser te ondersteunen in het zorgdragen voor zijn basisbehoeften als hij dat niet zelfstandig kan blijkt ook niet uit het relaas van eiser of uit algemene openbare informatie over Duitsland. Uit het relaas van eiser blijkt immers het tegendeel. Het zijn nu juist de Duitse autoriteiten die hebben zorggedragen voor eiser omdat eiser niet zelfstandig kon.
13. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser weliswaar lijkt te kampen met aanzienlijke medische problematiek, maar dat dit niet betekent dat eiser in Duitsland de rechten die hij als statushouder heeft niet kan effectueren. Ook is er geen enkele indicatie dat eiser, indien hij, mocht hij dat niet zelfstandig kunnen, hierbij niet ondersteund zal worden door de Duitse autoriteiten. Eiser lijkt medische zorg te behoeven. Die zorg is in Duitsland aanwezig, toegankelijk en heeft vergelijkbare kwaliteit als de medische zorg in Nederland. Voor zover eiser de benodigde en toegankelijke medische zorg mijdt betekent dat niet, hoe ernstig de gevolgen hiervan voor eiser ook kunnen zijn, dat Duitsland zijn verplichtingen jegens eiser niet nakomt. Vóór aankomst in Nederland is bovendien eerder van het tegendeel gebleken. Of eiser medische zorg vraagt en accepteert is afhankelijk van de houding van eiser. Ook indien het mijden van zorg voortkomt uit de medische problematiek betekent dit dus niet dat verweerder eiser niet kan opdragen om zich naar Duitsland te begeven. De medische problematiek die eiser heeft en de gevolgen daarvan voor zijn kwaliteit van leven zijn geen gevolg van de wijze waarop Duitsland zijn Verdragsrechtelijke en Unierechtelijke verplichtingen jegens statushouders in het algemeen en eiser in het bijzonder nakomt. Indien eiser vanwege zijn forse problematiek zorg mijdt en mogelijk daardoor, anders dan tijdens zijn eerdere verblijf in Duitsland, dakloos wordt, is dit zonder meer schrijnend, maar kan hieraan weinig (juridische) betekenis toekomen in de onderhavige procedure. De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder niet verplicht is om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om eiser op te dragen om zich naar Duitsland te begeven. Nu de problematiek van eiser gelegen is in de persoon van eiser en de kwaliteit van zijn leven, gelet op de beschikbaarheid van basisbehoeften niet zal verschillen naar gelang eiser in Duitsland dan wel in Nederland verblijft, zal de rechtbank verweerder niet opdragen nader te motiveren waarom hij van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren gebruik maakt. Eiser heeft in dit kader ook niet afdoende onderbouwd waarom verweerder een nadere belangenafweging moet verrichten en deze in het voordeel van eiser moet uitvallen. De stelling dat de aangevoerde asielmotieven voldoende zwaarwegend zijn voor vergunningverlening passeert de rechtbank omdat de asielmotieven niet relevant zijn bij de vraag of verweerder eiser mag opdragen om in Duitsland zijn rechten die hij ontleent aan reeds verkregen bescherming te effectueren. De asielmotieven zijn daarom in deze procedure ook niet aan de orde.
14. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk mag verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
15. Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat verweerder hem ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden. Eiser is immers in het bezit van een verblijfsvergunning die door Duitsland is afgegeven en in dat geval schrijft artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000 voor dat de vreemdeling wordt opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de lidstaat te begeven die hem in het bezit heeft gesteld van een geldige verblijfsvergunning.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.