ECLI:NL:RBDHA:2022:6853
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- S.J. Hoekstra - van Vliet
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot staking of schorsing executie gevangenisstraf met betrekking tot verrekening van voorarrest
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], verblijvende in de penitentiaire inrichting, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. [eiser] vorderde primair de onmiddellijke staking van de executie van een gevangenisstraf van zes maanden, subsidiair een verrekening van deze straf met de maanden die hij te lang in voorarrest heeft gezeten, en meer subsidiair een schorsing van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in afwachting van een beslissing op zijn gratieverzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] op 11 december 2020 in hechtenis is genomen en dat zijn voorarrest meerdere keren is verlengd. Op 26 maart 2021 is hem een ISD-maatregel opgelegd, die later door het Gerechtshof Amsterdam is vernietigd, waarna hij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden heeft gekregen. De tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden is op 9 juni 2022 begonnen. [eiser] heeft een gratieverzoek ingediend, maar de Minister van Rechtsbescherming heeft dit verzoek afgewezen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn. De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijke grondslag is voor de door [eiser] gevraagde verrekening van de gevangenisstraf met het voorarrest. Ook was er geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf op te schorten, aangezien er geen hoogstwaarschijnlijk succes voor het gratieverzoek was. De vorderingen zijn afgewezen, en [eiser] is veroordeeld in de proceskosten.