ECLI:NL:RBDHA:2022:6871
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- S.J. Hoekstra - van Vliet
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot verbod op feitelijke overlevering van eiser aan Duitsland in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, feitelijk verblijvende in een penitentiaire inrichting, de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. Eiser vorderde dat de Staat zou worden verboden om over te gaan tot feitelijke overlevering aan Duitsland, zolang er een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is of een door een Nederlandse rechter gewezen strafvonnis nog voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Eiser stelde dat de overlevering onrechtmatig zou zijn en een belemmering zou vormen voor de cassatieprocedure die in zijn Nederlandse strafzaak loopt. Daarnaast voerde hij aan dat er ernstige humanitaire redenen zijn die zich verzetten tegen de overlevering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Duitse autoriteiten op 13 augustus 2020 een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen eiser hebben uitgevaardigd, in verband met verdenkingen van betrokkenheid bij grensoverschrijdend handelen in harddrugs. Eiser is op 8 september 2021 aangehouden en is inmiddels veroordeeld in een Nederlandse strafzaak. De rechtbank Amsterdam heeft de overlevering op 11 november 2021 toegestaan, en het Gerechtshof Den Haag heeft deze veroordeling op 23 maart 2022 bevestigd.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de argumenten van eiser, die eerder bij de rechtbank Amsterdam zijn behandeld, niet opnieuw konden worden ingediend in dit kort geding. De rechtbank concludeerde dat de feitelijke overlevering van eiser aan Duitsland kon doorgaan, en dat de door eiser aangevoerde humanitaire redenen niet voldoende waren om de overlevering te blokkeren. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.