ECLI:NL:RBDHA:2022:6871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
C/09/628702 KG ZA 22-376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verbod op feitelijke overlevering van eiser aan Duitsland in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, feitelijk verblijvende in een penitentiaire inrichting, de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. Eiser vorderde dat de Staat zou worden verboden om over te gaan tot feitelijke overlevering aan Duitsland, zolang er een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is of een door een Nederlandse rechter gewezen strafvonnis nog voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Eiser stelde dat de overlevering onrechtmatig zou zijn en een belemmering zou vormen voor de cassatieprocedure die in zijn Nederlandse strafzaak loopt. Daarnaast voerde hij aan dat er ernstige humanitaire redenen zijn die zich verzetten tegen de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Duitse autoriteiten op 13 augustus 2020 een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen eiser hebben uitgevaardigd, in verband met verdenkingen van betrokkenheid bij grensoverschrijdend handelen in harddrugs. Eiser is op 8 september 2021 aangehouden en is inmiddels veroordeeld in een Nederlandse strafzaak. De rechtbank Amsterdam heeft de overlevering op 11 november 2021 toegestaan, en het Gerechtshof Den Haag heeft deze veroordeling op 23 maart 2022 bevestigd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de argumenten van eiser, die eerder bij de rechtbank Amsterdam zijn behandeld, niet opnieuw konden worden ingediend in dit kort geding. De rechtbank concludeerde dat de feitelijke overlevering van eiser aan Duitsland kon doorgaan, en dat de door eiser aangevoerde humanitaire redenen niet voldoende waren om de overlevering te blokkeren. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/628702 / KG ZA 22-376
Vonnis in kort geding van 16 mei 2022
in de zaak van
[eiser], feitelijk verblijvende in de penitentiaire inrichting [locatie] te [plaats] ,
eiser,
advocaten mrs. A. Tariki en M.J.R. Roethof te Arnhem,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN, het ministerie van Justitie en Veiligheid, meer in het bijzonder het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J. Perenboom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de op 9 mei 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Duitse autoriteiten hebben op 13 augustus 2020 een Europees Aanhoudingsbevel jegens [eiser] uitgevaardigd (hierna: het EAB). De aanleiding daarvoor is een verdenking jegens [eiser] van betrokkenheid bij grensoverschrijdend handelen in harddrugs in de periode 19 tot en met 26 september 2018. De Duitse autoriteiten hebben het EAB op 10 augustus 2021 aan het Nederlandse Openbaar Ministerie gestuurd en daarbij verzocht om de aanhouding en overlevering van [eiser] . [eiser] is vervolgens op 8 september 2021 aangehouden. Hij was op dat moment gedetineerd in verband met een Nederlandse strafzaak.
2.2.
[eiser] is in die Nederlandse strafzaak bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2021 veroordeeld voor het bezit en het (grensoverschrijdend) vervoer van harddrugs in de periode van 14 juni tot en met 20 augustus 2019. Aan hem is een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 voorwaardelijk. [eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.3.
De Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 11 november 2021 de door Duitsland verzochte overlevering toegestaan.
2.4.
Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 23 maart 2022 [eiser] veroordeeld voor dezelfde feiten als waarvoor hij door de rechtbank was veroordeeld en aan hem dezelfde straf opgelegd.
2.5.
Nu nog niet is beslist op het door [eiser] ingestelde cassatieberoep tegen dat arrest, heeft de Minister van Rechtsbescherming op grond van artikel 36, tweede lid, van de Overleveringswet (Ow) onder het stellen van voorwaarden bepaald dat [eiser] voorlopig ter beschikking dient te worden gesteld van de Duitse autoriteiten met het oog op het daar lopende strafrechtelijk onderzoek.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Staat te verbieden om tot feitelijke overleving van [eiser] over te gaan zolang tegen hem een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is, op straffe van verbeurte van een dwangsom, dan wel een andere voorziening te treffen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten op de wijze zoals in de dagvaarding is vermeld.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. De voorlopige terbeschikkingstelling dan wel feitelijke overlevering van [eiser] aan Duitsland is onrechtmatig jegens hem. Deze zou een belemmering vormen van de cassatieprocedure die in zijn Nederlandse strafzaak loopt. Een vervolging in Duitsland zou voorts in strijd zijn met het ne bis in idem-beginsel en er is sprake van ernstige humanitaire redenen die in de weg staan aan de feitelijke overlevering.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aan de orde is of de feitelijke overlevering van [eiser] aan Duitsland doorgang kan vinden. De rechtbank Amsterdam is de door de wetgever exclusief aangewezen rechterlijke instantie voor de behandeling van overleveringsverzoeken in het kader van het EAB. Die rechtbank heeft het verzoek ten aanzien van [eiser] behandeld en daarop op 11 november 2021 toewijzend beslist. Daarbij heeft die rechtbank onder andere het door [eiser] aangevoerde verweer dat sprake is van strijd met het ne bis in idem-beginsel verworpen en de stellingen dat [eiser] een gezin heeft in Nederland en belangrijke medische onderzoeken in Nederland heeft lopen, niet redengevend geacht om de overlevering te weigeren.
4.2.
Uitgangspunt is dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het algemeen met zich brengt dat een partij die zich niet kan verenigen met de beslissing(en) in een rechterlijke uitspraak, tegen die beslissing(en) moet opkomen met het aanwenden van een rechtsmiddel, tenzij die mogelijkheid in de wet is uitgesloten. Artikel 29, tweede lid, Ow bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, anders dan beroep in cassatie in het belang der wet. Het starten van een kort geding op grond van dezelfde argumenten die reeds bij de rechtbank Amsterdam naar voren zijn gebracht en die zijn meegewogen bij het nemen van de beslissing, komt in feite neer op een verkapt hoger beroep tegen die beslissing. Om die reden kunnen de onder 4.1. vermelde en door [eiser] in dit geding opnieuw aangevoerde argumenten niet leiden tot toewijzing van het gevorderde in dit geding.
4.2.
[eiser] voert in dit geding nog twee argumenten aan, die hij niet naar voren heeft gebracht in de procedure bij het IRK, te weten dat de feitelijke overlevering een belemmering zou vormen van de cassatieprocedure die in zijn Nederlandse strafzaak loopt en dat er sprake is van ernstige humanitaire redenen die in de weg staan aan de feitelijke overlevering. Deze argumenten kunnen echter ook niet leiden tot toewijzing van het gevorderde.
4.3.
De mogelijkheid van voorlopige terbeschikkingstelling ziet juist op situaties zoals deze, waarin er nog niet onherroepelijk is beslist in de strafzaak. Daarom worden aan de terbeschikkingstelling ook voorwaarden verbonden, zoals dat de opgeëiste persoon in de gelegenheid zal worden gesteld om aanwezig te zijn bij de behandeling van de Nederlandse strafzaak. Gedaagde heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat hierbij ook wordt zorggedragen voor een tijdige terugkeer naar Nederland voor de zitting, zodat er voldoende gelegenheid is voor de voorbereiding van de zaak. Het standpunt van [eiser] dat hij vanuit detentie in Duitsland geen efficiënt overleg kan voeren met zijn advocaat over zijn Nederlandse strafzaak, hetgeen ook nodig is indien de cassatie schriftelijk wordt afgedaan, met name omdat telefonisch contact met advocaten in Duitsland maar beperkt wordt toegestaan, is door de Staat gemotiveerd betwist. In dat kader heeft de Staat aangevoerd dat ook in Duitsland het recht bestaat op adequaat contact met een advocaat en dat reeds vele personen onder gelijke voorwaarden aan Duitsland ter beschikking zijn gesteld zonder dat daarna is gebleken van de door [eiser] gestelde problemen. [eiser] heeft de juistheid van zijn standpunt in het licht van dit verweer niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.4.
De ernstige humanitaire redenen die volgens [eiser] in de weg staan aan zijn feitelijke overlevering zijn volgens hem, naast hetgeen hij in dit kader al bij de IRK heeft aangevoerd, gelegen in de medische behandelingen die hij ondergaat, te weten fysiotherapie in verband met de nekhernia die hij heeft en het voeren van gesprekken met een sociaal psychiatrisch verpleegkundige vanwege de psychische klachten die hij heeft. Dat [eiser] in een dusdanig ernstige medische situatie verkeert dat hij door deze klachten niet in staat is naar Duitsland te reizen, is echter gesteld noch gebleken. Ook heeft [eiser] , na de betwisting door de Staat, niet aannemelijk gemaakt dat het gaat om behandelingen of het verkrijgen van medische hulpmiddelen, waarvan aannemelijk is dat [eiser] die in detentie in Duitsland niet zal kunnen krijgen. Dat klemt te meer daar de Staat ter zitting te kennen heeft gegeven het medisch dossier (mits [eiser] daarmee instemt) op voorhand ter beschikking te zullen stellen van de Duitse autoriteiten, zodat zo nodig maatregelen kunnen worden getroffen. De omstandigheid dat gesprekken met een hulpverlener in Duitsland wellicht met behulp van een tolk zullen moeten worden gevoerd, maakt dit weliswaar voor [eiser] iets gecompliceerder, maar dat enkele feit leidt er niet toe dat daarom sprake is van ernstige humanitaire redenen die aan de overlevering in de weg staan.
4.5.
Het gevorderde zal daarom worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2022.
ts