ECLI:NL:RBDHA:2022:69

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 19_ 4353
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor het veranderen van een pand tot zelfstandige wooneenheden en het kappen van bomen

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om een kantoorpand aan de [adres 1] [huisnummer] te [plaats] te veranderen in tien zelfstandige wooneenheden, zes parkeerplaatsen te realiseren en vijf bomen te kappen. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Delft, heeft op 19 januari 2018 de omgevingsvergunning verleend. De Vereniging tot behoud leefkwaliteit Roode Leeuwpoort heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar door verweerder in het bestreden besluit I. De Vereniging heeft vervolgens beroep ingesteld, en de voorzieningenrechter heeft een voorlopige voorziening getroffen. In het bestreden besluit II heeft verweerder het eerdere besluit gewijzigd, maar de vergunning voor het kappen van twee lindes geweigerd.

De rechtbank heeft de beroepen van de Vereniging en eiser gevoegd behandeld. Eiser betoogde dat verweerder ten onrechte de vergunning voor het kappen van de twee lindes had geweigerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet op de aanvraag had beslist zoals deze door eiser was ingediend, en dat de weigering van de vergunning voor de vijfde parkeerplaats niet kon standhouden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,- en moet het griffierecht van € 174,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4353

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] (hierna: [eiser] ), te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. de Vet)
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigden: mr. H.F.J. Noppen en J.C.M. Verrest).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Vereniging tot behoud leefkwaliteit Roode Leeuwpoort(hierna: de Vereniging), te Delft.

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [eiser] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van het pand aan de [adres 1] [huisnummer] te [plaats] tot tien zelfstandige wooneenheden, het realiseren van zes parkeerplaatsen op eigen terrein en het kappen van vijf bomen, te weten vier lindes en een esdoorn.
Bij besluit van 23 oktober 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van de Vereniging ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering.
De Vereniging heeft tegen bestreden besluit I beroep (SGR 18/7870) ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening bij uitspraak van 28 januari 2019 (SGR 19/414) toegewezen en het primaire besluit en bestreden besluit I geschorst voor zover deze besluiten betrekking hebben op de kap van de twee lindes grenzend aan de tuinmuur van de percelen [adres 2] [huisnummers] tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep.
Bij besluit van 4 juni 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder een wijzigingsbesluit genomen als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
[eiser] heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld. De Vereniging heeft haar beroep gehandhaafd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen van de Vereniging en [eiser] gevoegd behandeld op 18 februari 2020. De Vereniging heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , [B] en [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en partijen gevraagd om op korte termijn te laten weten of zij heil zien in het door de rechtbank voorgestelde mediationtraject.
Nadat geen van de partijen iets van zich heeft laten horen heeft de rechtbank partijen bij brief van 22 juli 2020 gevraagd naar de stand van zaken.
De Vereniging heeft bij brief van 31 juli 2020 laten weten dat zij van verweerder heeft gehoord dat [eiser] een situatietekening had ingediend.
[eiser] heeft bij brieven van 2 en 4 augustus 2020 meegedeeld dat de poging tot onderling overleg (nog) niet heeft geleid tot een passende oplossing.
Verweerder heeft niet gereageerd op de brief van de rechtbank.
Na de behandeling heeft de rechtbank de behandeling van de zaken weer gesplitst. Thans gaat zij over tot het doen van uitspraak.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
[eiser] heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Het bouwplan voorziet in het veranderen van het (kantoor)pand [adres 1] [huisnummer] te [plaats] tot zelfstandige wooneenheden, het realiseren van zes parkeerplaatsen op eigen terrein en het kappen van vijf bomen.
1.2
De aangevraagde omgevingsvergunning betreft de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)), “aanleggen” (artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo), “het wijzigen van een monument” (artikel 2.1, eerste lid, onder f van de Wabo), “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan” (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo) en “kappen” (artikel 2.2, eerste lid, onder g van de Wabo).
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, f en artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo verleend. Daarbij is verweerder onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wabo van het geldende bestemmingsplan afgeweken. Voorts heeft verweerder aan de activiteit kappen – mede ter bescherming van de rode beuk – een aantal voorschriften verbonden, waaronder het voorschrift dat binnen twee jaar na verlening van de omgevingsvergunning vijf bomen dienen te worden herplant op het perceel, te weten twee Japanse esdoorns en drie robinia’s.
2.2
In het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van de Vereniging ongegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. De aanvullende motivering ziet onder meer op het kappen van de bomen en het aanleggen van de parkeerplaatsen. Zo heeft verweerder aanvullende voorschriften opgesteld voor de kap ter bescherming van de rode beuk. Ook heeft verweerder overwogen dat in het kader van de (her)berekening van de parkeerbehoefte aansluiting dient te worden gezocht bij de Nota parkeren 2018. Op basis daarvan kan worden volstaan met het realiseren van vijf parkeerplaatsen, in plaats van de eerder vergunde zes parkeerplaatsen.
2.3
Bij besluit van 4 juni 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd en het primaire besluit herroepen voor zover dat betrekking heeft op de activiteit ‘kappen’. Vergunning daarvoor wordt geweigerd ten aanzien van de twee lindes grenzend aan de tuinmuur van de percelen [adres 2] [huisnummers] op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder g van de Wabo, jo. artikel 7, tweede lid van de Bomenverordening Delft 2013 en de beleidsregels voor de beoordeling van kapaanvragen. De reden hiervoor is dat verweerder na onderzoek tot de conclusie is gekomen dat er ruimte is voor een vijfde parkeerplaats naast de andere parkeerplaats in de overkapping. Door twee parkeerplaatsen te realiseren onder de overkapping en drie elders in de tuin, kunnen de twee lindes volgens verweerder behouden blijven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1
[eiser] betoogt – samengevat weergegeven – dat verweerder in het bestreden besluit, zoals gewijzigd in bestreden besluit II, ten onrechte de omgevingsvergunning voor het kappen van de twee lindes heeft geweigerd. In dat verband heeft [eiser] aangevoerd dat er onder de overkapping onvoldoende ruimte is om twee parkeerplaatsen te realiseren.
3.2
De rechtbank overweegt dat in het stelsel van de Wabo geen plaats is voor een beslissing over een omgevingsvergunning anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Uitgangspunt van de Wabo is dat het, behoudens de situatie als bedoeld in artikel 2.7 van die wet, de aanvrager is die bepaalt voor welke activiteiten hij een aanvraag indient en dus wat de omvang van het project is (Kamerstukken II, 2006-07, 30 844, nr. 3, blz. 37). [1] Van een situatie zoals bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo is hier niet gebleken.
3.3
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 28 januari 2019 opgemerkt dat een alternatieve inrichting en daarmee de vraag of de twee lindes moeten worden gekapt nadere overweging verdient. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verweerder ‘eigenhandig’ met parkeerplaatsen mocht gaan schuiven om zodoende de twee lindes te kunnen behouden. Het wijzigen van een aanvraag kan slechts op verzoek van of met schriftelijke toestemming van de aanvrager. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Nu verweerder door het verplaatsen van de vijfde parkeerplaats naar de overkapping niet heeft besloten op de aanvraag zoals die door [eiser] is ingediend, is het beroep reeds daarom gegrond.
3.4
Uitgaande van de aanvraag, leest de rechtbank het bestreden besluit zoals gewijzigd in bestreden besluit II zo dat verweerder de aanvraag voor de vijfde parkeerplaats heeft geweigerd (en dus slechts vier parkeerplaatsen heeft vergund). Deze weigering van de vijfde parkeerplaats kan zonder nadere motivering naar het oordeel van de rechtbank echter geen stand houden, aangezien verweerder - zoals toegelicht in bestreden besluit I – het minimale aantal parkeerplaatsen conform de Nota Parkeren 2018 heeft vastgesteld op vijf.
3.5
Met betrekking tot de weigering van de kapvergunning voor de twee lindes overweegt de rechtbank dat volgens bestreden besluit II doorslaggevend is geweest dat de vijfde parkeerplaats volgens verweerder onder de overkapping kan worden gerealiseerd. Nu verweerder daar – gelet op het vorenstaande – ten onrechte vanuit is gegaan, kan het bestreden besluit ook in zoverre niet in stand blijven.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit zoals gewijzigd in bestreden besluit II vernietigen en verweerder opdragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
5. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit zoals gewijzigd in bestreden besluit II;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat verweerder aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van