ECLI:NL:RBDHA:2022:6927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
NL22.2513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vreemdeling wegens ongeloofwaardigheid van deelname aan demonstratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Iraanse vreemdeling. De eiser, die in Nederland verblijft, had op 17 januari 2022 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij Iran had verlaten vanwege problemen die hij had ondervonden na deelname aan een demonstratie in Isfahan. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en een inreisverbod opgelegd voor twee jaar. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 24 maart 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte twijfelde aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn deelname aan de demonstratie. Eiser kon geen overtuigende details geven over het aantal demonstranten en zijn beweegredenen om aanwezig te zijn. Bovendien vond de rechtbank dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij problemen had ondervonden van de autoriteiten als gevolg van zijn deelname aan de demonstratie. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had aangenomen dat de asielaanvraag ongegrond was, omdat eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk gevaar liep in Iran.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2513

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

ProcesverloopBij besluit van 9 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft eiser ook een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, gerekend vanaf de datum dat eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw H. Malwand-Baraki. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1986 en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft op 17 januari 2022 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd – samengevat weergegeven – dat hij Iran heeft verlaten omdat hij heeft deelgenomen aan een demonstratie in Isfahan over het opdrogen van de rivier Zayandehrud en het watertekort. Eiser heeft de demonstratie gefilmd en is daarbij door mannen op motoren aangevallen. Zij vroegen eiser voor wie hij werkte en waarom hij aan het filmen was. Ze hebben vervolgens eisers camera afgepakt, waarna eiser is gevlucht. Eiser heeft de volgende ochtend van zijn schoonvader vernomen dat de autoriteiten zijn huis zijn binnengevallen en diverse documenten hebben meegenomen. Op advies van zijn schoonvader heeft eiser Iran verlaten, omdat hij thuis niet meer veilig zou zijn.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
- zijn deelname aan een demonstratie in Isfahan; en
- de problemen vanwege zijn deelname aan deze demonstratie.
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar niet dat eiser heeft deelgenomen aan een demonstratie in Isfahan en daardoor problemen heeft ondervonden. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser verweerder zou hebben misleid over zijn identiteit door een (ver)vals(t) Brits paspoort te overleggen en omdat hij onrechtmatig Nederland is binnengekomen en heeft nagelaten zo snel als mogelijk asiel aan te vragen. [1]
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte zijn deelname aan de demonstratie en de problemen als gevolg daarvan ongeloofvaardig vindt. Zijn verklaringen zijn volgens hem voldoende duidelijk, gedetailleerd en consistent. Daar komt volgens hem bij dat hij met beeldmateriaal (foto’s en video’s) een begin van bewijs heeft geleverd dat er een inval heeft plaatsgevonden in zijn woning. De inval is aan hem te relateren en daarmee aan zijn deelname aan de demonstratie. Dat hij weinig over de inval kan verklaren doet daaraan volgens eiser geen afbreuk, omdat hij niet aanwezig was bij de inval. Naast deze inval heeft de Iraanse inlichtingendienst zijn echtgenote benaderd met de mededeling dat eiser zich moet melden. Zij verblijft om die reden ergens anders. Tot slot betoogt eiser dat verweerder hem ten onrechte niet al tijdens het nader gehoor heeft geconfronteerd met de beweerdelijke tegenstrijdigheden in zijn verklaringen die hem in het bestreden besluit zijn tegengeworpen. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Deelname aan de demonstratie in Isfahan
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt dat eiser heeft deelgenomen aan een demonstratie. Daarbij werpt verweerder eiser terecht tegen dat hij het aantal demonstranten niet kan noemen en als hij vervolgens wordt gevraagd om een schatting te geven, die schatting vele malen lager is dan het aantal demonstranten zoals dat blijkt uit openbare bronnen. Naar schatting van eiser waren er ongeveer 50 mensen aanwezig, terwijl uit de door verweerder aangehaalde openbare bronnen volgt dat bij de demonstratie duizenden personen aanwezig waren. Daar komt bij – zoals verweerder ter zitting nader heeft toegelicht – dat eiser geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn beweegredenen om bij de demonstratie aanwezig te zijn. De demonstratie zag namelijk op een lokaal probleem in een andere stad dan eisers woonplaats. Dat er in eisers woonplaats vergelijkbare problemen waren, heeft hij niet aannemelijk gemaakt.
Problemen als gevolg van de demonstratie
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers problemen met de autoriteiten vanwege zijn deelname aan een demonstratie niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt. In dit kader is in de eerste plaats van belang dat verweerder de aanleiding van de gestelde problemen – deelname van eiser aan de demonstratie – niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Daarmee wordt op voorhand afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen als gevolg van de deelname aan de demonstratie. Daarnaast heeft eiser tegenstrijdige verklaringen afgelegd over dat zijn visitekaartje en cameramanpas in zijn tas of jas zaten, terwijl eiser ook heeft verklaard dat enkel zijn jas is afgenomen. Volgens eiser hebben de autoriteiten met deze informatie zijn woonplaats achterhaald. Verweerder heeft dit terecht als een tegenstrijdigheid aangemerkt. Eiser heeft zijn stellingen dat de woorden jas en tas onjuist zijn vertaald of weergegeven in het rapport niet concreet gemaakt. Daar komt bij dat eiser summiere en vage verklaringen heeft afgelegd over de aanval bij de demonstratie door de mannen op motoren. Zo kon eiser niet verklaren hoeveel motoren en mannen betrokken waren bij de aanval, hoe de aanval is verlopen en waarom de mannen juist eiser aanvielen. Eiser heeft namelijk verklaard dat meerdere mensen de demonstratie filmden. In het verlengde daarvan vindt verweerder het niet ten onrechte bevreemdend dat eiser naar eigen zeggen niet heeft nagedacht over de mogelijke gevolgen van het maken van filmopnames van de demonstratie, terwijl hij ermee bekend was dat hij zichzelf en zijn gezin hiermee mogelijk in gevaar bracht. Dit maakt ook dat verweerder eisers verklaring dat het noodzakelijk was om opnames te maken onvoldoende heeft kunnen vinden. De stelling van eiser dat het maken van opnames noodzakelijk was omdat het internet in de provincie al geruime tijd werd verstoord waardoor het moeilijk was om beelden van de demonstratie in de openbaarheid te brengen, doet hieraan niet af. Niet valt in te zien waarom eiser deze stelling eerst heeft ingenomen in zijn aanvullende beroepsgronden terwijl hij tijdens zijn gehoren bij verweerder geen verklaring van deze strekking heeft afgelegd.
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte eisers verklaringen over de inval in zijn woning en atelier summier en vaag vindt. Eiser heeft geen nadere details over de inval verstrekt, terwijl deze inval – na het telefoongesprek met zijn schoonvader – de directe aanleiding was voor zijn vertrek uit Iran. Daar komt bij dat hij in Nederland voorafgaand aan het aanmeldgehoor nog met zijn vrouw heeft gebeld. Verweerder mocht van eiser verlangen dat hij in deze telefoongesprekken met zijn schoonvader en echtgenote navraag zou doen over de inval, om zo een beter beeld te krijgen van de ernst van de situatie. Dat eiser dit heeft nagelaten, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde problemen. Dit geldt ook voor de omstandigheden dat eiser na zijn aankomst in Nederland nog enige tijd heeft gewacht met het kenbaar maken van zijn asielwens en dat hij geen navraag heeft gedaan naar zijn status in Iran. Zo weet eiser desgevraagd niet te verklaren of hij door de autoriteiten gezocht wordt en of er een arrestatiebevel tegen hem is uitgevaardigd. Verweerder heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat het bevreemdend is dat hij enerzijds Iran is ontvlucht in verband met de door hem gevreesde problemen met de autoriteiten, terwijl hij anderzijds kennelijk geen enkele actie heeft ondernomen om te achterhalen hoe groot en actueel deze problemen (nog) zijn. Verweerder heeft niet ten onrechte aangenomen dat dit gebrek aan inspanning aan de zijde van eiser afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de door hem gestelde problemen in Iran. Het door eiser ingebrachte beeldmateriaal ter onderbouwing van de inval in zijn woning, heeft verweerder niet tot een andere conclusie hoeven brengen. Op het beeldmateriaal – dat ter zitting is getoond – is te zien dat drie personen (één in uniform en twee in burger) bij een appartementengebouw aankomen, het gebouw ingaan, het trappenhuis doorlopen en vervolgens na aanbellen een appartement betreden. Ook is er een jong meisje te zien vanuit de deuropening van een appartement. Verweerder stelt terecht dat eiser met dit beeldmateriaal niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gaat om zijn woning. Ook blijkt uit het beeldmateriaal niet dat er een inval heeft plaatsgevonden of, als aangenomen zou worden dat sprake is van een inval, dat deze heeft plaatsgevonden naar aanleiding van eisers deelname aan de demonstratie. Dit maakt dat het beeldmateriaal – mede gelet op wat hiervoor al is overwogen over eisers deelname aan de demonstratie en de gestelde problemen als gevolg daarvan – geen begin van bewijs vormt van een inval in zijn woning door de autoriteiten vanwege zijn deelname aan een demonstratie in Isfahan.
8. Voor zover eiser betwist dat de Iraanse overheid welwillend tegenover de demonstranten stond, komt hieraan niet het door hem gewenste gewicht toe. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder immers niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser aan de demonstratie heeft deelgenomen. Ook aan de verklaring van eiser in beroep dat zijn vrouw is ondergedoken nadat zij is benaderd door de Iraanse inlichtingendienst, heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen, reeds omdat eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd.
Confrontatie met tegenstrijdige verklaringen
9. De rechtbank stelt voorop dat een vreemdeling in het nader gehoor in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over eventuele ontbrekende elementen of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. [3] Dit betekent niet dat eiser in het nader gehoor met elke tegenstrijdigheid in zijn verklaringen geconfronteerd moet worden. Daarbij is van belang dat het in eerste instantie aan eiser is om consistente, gedetailleerde en specifieke verklaringen af te leggen over zijn asielrelaas, en aan verweerder om eiser hiertoe voldoende ruimte te geven. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder eiser deze ruimte onvoldoende geboden heeft. Zo is eiser geconfronteerd met zijn wisselende verklaringen over zijn jas en cameratas, het aantal deelnemers aan de demonstraties en zijn beweegredenen om aanwezig te zijn bij de demonstratie. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser in het nader gehoor in voldoende mate geconfronteerd met de tegenstrijdigheden en vaagheden in zijn verklaringen die hem in het bestreden besluit zijn tegengeworpen, is hij op diverse onderdelen nader bevraagd door verweerder en heeft verweerder eiser de ruimte geboden om zijn relaas nader te verhelderen. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond, omdat geen van de beroepsgronden slaagt.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
2.Hij doet daarbij een beroep op artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (het Vb 2000) en de uitspraken van deze rechtbank van 28 januari 2022 (zittingsplaats Rotterdam, ECLI:NL:RBDHA:2022:867), 9 maart 2022 (zittingsplaats Zwolle, NL21.15704) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2959).
3.Zie artikel 3.113, eerste lid, van het Vb 2000.