ECLI:NL:RBDHA:2022:6933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
C/09/629213 / FA RK 22-2975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezamenlijke toegang ouders, omgang, gezag en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2022 een beschikking gegeven in een procedure tussen de ouders [X] en [Y] betreffende gezamenlijke toegang, omgang, gezag en kinderalimentatie voor hun minderjarige kind [minderjarige]. De ouders hebben een affectieve relatie gehad en zijn in augustus 2020 uit elkaar gegaan. De moeder heeft het vaderschap van de vader over [minderjarige] laten vaststellen, maar de vader heeft het kind nog nooit gezien. De rechtbank heeft de ouders aangemoedigd om samen te werken in het belang van [minderjarige] en hen verwezen naar Ouderschapsbemiddeling. De ouders hebben ingestemd met een voorlopige omgangsregeling waarbij de vader op 14 juni 2022 voor het eerst kennismaakt met [minderjarige]. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de vader vanaf 24 juni 2021 € 245,- per maand en vanaf 7 juli 2022 € 135,- per maand aan de moeder moet betalen. De rechtbank heeft de beslissing over de definitieve omgangsregeling en het gezag aangehouden tot 15 oktober 2022, in afwachting van de resultaten van de Ouderschapsbemiddeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-2975
Zaaknummer: C/09/629213
Datum beschikking: 7 juli 2022

Procedure gezamenlijke toegang ouders

Beschikking op het op 11 mei 2022 ingekomen deelnameformulier van:

[X]

de moeder,
wonende te [woonplaats X]
advocaat: mr. R.G. Jagesar te ’s-Gravenhage,
en

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats Y] ,
advocaat: mr. M. Tijseling te Utrecht.

Procedure

De ouders hebben zich tot de rechtbank gewend voor het indienen van een door beide ouders ingevuld en ondertekend deelnameformulier ‘pilot procedure gezamenlijke toegang ouders’, met bijlagen. De ouders hebben ermee ingestemd dat de procedure wordt gevoerd volgens de ‘procesregels gezamenlijke toegang ouders’.
De rechtbank heeft kennisgenomen van voornoemd deelnameformulier, met bijlagen.
Op 10 juni 2022 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de ouders bijgestaan door hun advocaten en [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Feiten

  • De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Uit de moeder is geboren het volgende nu nog minderjarige kind:
- [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats]
  • [minderjarige] is niet erkend.
  • De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
  • [minderjarige] verblijft bij de moeder.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 1 maart 2022 is het vaderschap van de vader over [minderjarige] vastgesteld.

Verzoek en verweer

De ouders zijn het niet eens over de omgang c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), het gezag en de kinderalimentatie en verzoeken de rechtbank een beslissing te nemen.
Beoordeling
Omgang
Op de zitting is gebleken dat de vader en de moeder in augustus 2020 uit elkaar zijn gegaan en elkaar sindsdien niet meer hebben gezien of gesproken. Na het uiteengaan heeft de vader de moeder geblokkeerd en haar telefoonnummer verwijderd. De vader heeft [minderjarige] nog nooit gezien en de moeder heeft het vaderschap zelfs gerechtelijk laten vaststellen. De moeder liet weten dat zij voor [minderjarige] een vader wenst die er voor hem is. De vader was (ten onrechte) in de veronderstelling dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] was en dat de moeder het kindje direct na de geboorte zou hebben opgeven ter adoptie. De moeder heeft na de geboorte een keer onaangekondigd voor de deur van de vader gestaan met [minderjarige] , maar de vader was daardoor overvallen en heeft toen zijn zoon niet ontmoet.
Hoewel het in het begin voor beide ouders ongemakkelijk was om tegenover elkaar te zitten en elkaar aan te kijken, veranderde hun houding met het verloop van de zitting. De vader beaamde de constatering van de rechter dat het verdrietig is dat hij geen deel heeft uitgemaakt van de geboorte en de eerste anderhalf jaar van zijn zoon. Ondanks de verharde situatie tussen de ouders onderling, bleek uiteindelijk dat de ouders inzagen dat zij – in het belang van [minderjarige] – toch weer (op een positieve manier) met elkaar zouden moeten communiceren. Het bleek dat de vader een rol wil spelen in het leven van [minderjarige] , zoals de moeder ook wenst.
Hoewel de moeder eerst een begeleide omgangsregeling voorstond, is het de ouders – na een schorsing van een kwartier – gelukt om met elkaar af te spreken dat de vader in de week na de zitting (dinsdag 14 juni om 09.30 uur) bij de moeder op de koffie komt zodat de vader en [minderjarige] aan elkaar kunnen worden geïntroduceerd. De ouders hebben afgesproken dit de aankomende drie weken voort te zetten en dat daarna de moeder ook met [minderjarige] bij de vader thuis op bezoek gaat, zodat [minderjarige] in de omgeving van zijn vader kan wennen.
Verder hebben de ouders afgesproken dat zij de rest van de omgangsafspraken in onderling overleg zullen maken nu zij met elkaar om de tafel gaan bij het traject Ouderschapsbemiddeling. Eerst op de zitting achtte ouders dit niet nodig/zinvol maar uiteindelijk hebben zij in samenspraak van de Raad besloten dat deze bemiddeling helpend zal zijn voor het maken van afspraken in het belang van [minderjarige] . De rechtbank complimenteert de ouders met deze positieve ontwikkeling, zeker nu zij van heel ver zijn gekomen.
Nu beide ouders op de zitting de bereidheid hebben uitgesproken om deel te nemen aan Ouderschapsbemiddeling, zal de rechtbank de ouders in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per e-mail verzonden naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan Ouderschapsbemiddeling en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal ook deze beschikking per post zenden aan Kenniscentrum Kind en Scheiding.
De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om, zoals op de zitting met de ouders is besproken, de eindrapportage over het verloop van de Ouderschapsbemiddeling in te dienen op de hierna vermelde wijze. Als het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat dient de instantie de eindrapportage ook tegelijkertijd te zenden aan de Raad. Aan de hand van de eindrapportage zal de Raad bezien of er een onderzoek van de Raad noodzakelijk is. De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank hierover te informeren en, indien de Raad onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarvan bij de rechtbank een rapport in te dienen.
De rechtbank verzoekt de Raad alsdan de volgende vragen in zijn onderzoek te betrekken:
  • welke omgangsregeling c.q. zorgregeling is het meest in het belang van [minderjarige] en hoe kan dat worden bewerkstelligd gelet op het feit dat het traject Ouderschapsbemiddeling niet positief is afgerond?
  • is een wijziging in het gezag in het belang van [minderjarige] ?
  • is verdere hulpverlening voor de ouders en/of [minderjarige] noodzakelijk?
Deze beschikking geldt als voorwaardelijke opdracht aan de Raad om een onderzoek te verrichten voor het geval dat het traject volgens de uitvoerende hulpverleningsinstantie niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
De rechtbank zal als voorlopige omgangsregeling vaststellen dat de ouders dit in onderling overleg afspreken en zal de beslissing ten aanzien van de definitieve omgangsregeling c.q. zorgregeling
aanhouden tot 15 oktober 2022 pro formain afwachting van het verloop van de ouderschapsbemiddeling. Voor die datum dienen de advocaten zich uit te laten over de huidige stand van zaken en wat dat al dan niet betekent voor hun verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling c.q. zorgregeling. De rechtbank zal dan bezien of nog een zitting nodig is of dat kan worden volstaan met het schriftelijk uitlaten door partijen en een schriftelijke afdoening van de zaak.
Gezag
Op grond van het eerste lid van artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt, indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder daarmee niet instemt, het verzoek slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De ouders hebben op de zitting aangegeven dat zij het gezamenlijk gezag bij de Ouderschapsbemiddeling zullen bespreken en dat zij naar alle waarschijnlijkheid dit daar samen zullen regelen. Voor het geval het de ouders uiteindelijk toch niet lukt dit onderling te regelen, zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van het gezag ook pro forma aanhouden tot 15 oktober 2022. De advocaten dienen zich voor deze datum ook uit te laten over de stand van zaken en wat dat al dan niet betekent voor de verzoeken ten aanzien van het gezag.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. Aangezien de vader vanaf de datum van indiening van het verzoek tot kinderalimentatie in de bodemprocedure, te weten 24 juni 2021, rekening heeft kunnen houden met een door hem te betalen bijdrage, zal de rechtbank in redelijkheid de kinderalimentatie vaststellen met ingang van die datum.
Behoefte van [minderjarige]
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen. Daartoe dient allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de ouders ten tijde van de samenleving te worden bepaald.
In geschil was of de ouders in gezinsverband met [minderjarige] met elkaar hebben samengewoond, nu de moeder stelde dat dat wel het geval was en de vader stelde van niet. Op de zitting is gebleken de ouders in augustus 2020 uit elkaar zijn gegaan, nog voor de geboorte van [minderjarige] .
Nu de vader [minderjarige] nog nooit heeft gezien en de ouders dan ook niet in gezinsverband hebben samengewoond, dient volgens de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen de behoefte te worden bepaald aan de hand van het gemiddelde van de behoefte, berekend op basis van het inkomen van de ene ouder (inclusief kindgebonden budget) en de behoefte berekend op basis van het inkomen van de andere ouder (inclusief kindgebonden budget). De rechtbank zal hiervoor uitgaan van de inkomensgegevens van de ouders in 2020 en zal hierop de tarieven 2020-II toepassen.
Voor het berekenen van het NBI van de vader zal de rechtbank uitgaan van een bruto jaarinkomen van € 63.681,- blijkend uit zijn aangifte IB 2020. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en het kindgebonden budget, berekent de rechtbank het NBI van de vader in 2020 op € 3.649,- per maand. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen (2020) en vier kinderbijslagpunten, bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 477,- per maand.
Ten aanzien van het inkomen van de moeder in 2020 is gebleken dat zij vanaf 1 oktober 2020 een bijstandsuitkering kreeg ter hoogte van € 1.023,- per maand (€ 12.276,- per jaar). Hiervan uitgaand en rekening houdend met de algemene heffingskorting en het kindgebonden budget, berekent de rechtbank het NBI van de moeder in 2020 op € 1.232,- per maand. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen (2020) en vier kinderbijslagpunten, bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 117,- per maand.
De gemiddelde behoefte van [minderjarige] bedraagt in 2020 afgerond € 297,- per maand ((477 + 117) / 2). Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 306,- per maand.
Hierna dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van [minderjarige] tussen de ouders moet worden verdeeld
Draagkracht moeder
De rechtbank zal ten aanzien van de draagkracht van de moeder een onderscheid maken in twee perioden.
Periode 24 juni 2021 tot heden
Tot voor kort had de moeder een bijstandsuitkering. Op de zitting is gebleken dat zij inmiddels weer een baan heeft. Voor de periode van 24 juni 2021 tot heden zal de rechtbank daarom uitgaan van een minimale draagkracht aan de kant van de moeder van € 25,- per maand.
Periode vanaf heden
Voor de periode vanaf heden, dus vanaf de beschikkingsdatum, zal de rechtbank uitgaan van het huidige salaris van de moeder. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting de recente beschikbare loonstroken van de vrouw overgelegd. De rechtbank zal uitgaan van de meest recente salarisstrook maart 2022, waaruit – na aftrek van 4 minderuren van € 44,94 – een bruto inkomen van € 1.667,28 per maand volgt. Daarvan uitgaand en rekening houdend met een ingehouden pensioenpremie van € 33,94 per maand, een netto WGA premie van € 7,51 per maand, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop, berekent de rechtbank het NBI van de moeder op € 2.135,- per maand.
Het netto besteedbaar inkomen van de moeder is hoger dan € 1.720,- netto per maand, zodat de rechtbank voor de berekening van de draagkracht van de moeder de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.020)] conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen als uitgangspunt zal nemen.
De draagkracht van de moeder bedraagt volgens bovenstaande formule:
70% x [2.135 – (640,50 + 1.020)] = afgerond € 332,- per maand.
Draagkracht vader
De rechtbank zal voor de bepaling van de financiële draagkracht van de vader uitgaan van zijn bruto WW uitkering van € 3.407,- per maand en een vakantietoeslag van 8%. Daarvan uitgaand en rekening houdend met de algemene heffingskorting, berekent de rechtbank het NBI van de vader in 2021 op € 2.436,- per maand en in 2022 op € 2.442,- per maand.
Periode 24 juni 2021 tot heden
Het netto besteedbaar inkomen van de vader is hoger dan € 1.700,- netto per maand, zodat de rechtbank voor de berekening van de draagkracht van de vader de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.000)] conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen als uitgangspunt zal nemen.
De draagkracht van de vader bedraagt volgens bovenstaande formule:
70% x [2.436 – (730,80 + 1.000)] = afgerond € 494,- per maand.
Periode vanaf heden
Het netto besteedbaar inkomen van de vader is hoger dan € 1.720,- netto per maand, zodat de rechtbank voor de berekening van de draagkracht van de vader de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.020)] conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen als uitgangspunt zal nemen.
De draagkracht van de vader bedraagt volgens bovenstaande formule:
70% x [2.442 – (732,60 + 1.020)] = afgerond € 483,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
Periode 24 juni 2021 tot heden
De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt € 519,- per maand (494 + 25).
De verdeling van de behoefte van [minderjarige] over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vader bedraagt: 494 / 519 x 306 = € 291,- afgerond
het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 25 / 519 x 306 =
€ 15,- afgerond
samen € 306,-
In deze periode komt van de totale behoefte van [minderjarige] dus een gedeelte van € 291,- per maand voor rekening van de vader en een gedeelte van € 15,- per maand voor rekening van de moeder.
Periode vanaf heden
De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt € 815,- per maand (483 + 332).
De verdeling van de behoefte van [minderjarige] over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vader bedraagt: 483 / 815 x 306 = € 181,- afgerond
het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 332 / 815 x 306 =
€ 125,- afgerond
samen € 306,-
Van de totale behoefte komt dus een gedeelte van € 181,- per maand voor rekening van de vader en een gedeelte van € 125,- per maand voor rekening van de moeder.
Zorgkorting
De ouders zijn het eens over een percentage van de forfaitaire zorgkorting van 15%. De zorgkorting bedraagt 15% van de behoefte van [minderjarige] , wat neerkomt op afgerond € 46,- per maand. In de periode van 24 juni 2021 tot heden bedraagt het eigen aandeel van de vader € 245,- per maand (291 – 46). In de periode vanaf heden bedraagt het eigen aandeel van de vader € 135,- per maand (181 – 46).
Conclusie
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de door de vader, met ingang van 24 juni 2021 tot heden, te betalen kinderalimentatie vaststellen op € 245,- per maand en zal de rechtbank de door de vader, met ingang van 7 juli 2022, te betalen kinderalimentatie vaststellen op € 135,- per maand.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Beslissing

De rechtbank:
*
stelt vast dat partijen, te weten:
[Y] (de vader)
wonende aan de Van [adres Y] ( [postcode 1] te [woonplaats Y] ,
en
[X] (de moeder),
wonende aan de [adres X] ( [postcode 2] ) te [woonplaats X]
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het hulpverleningstraject Ouderschapsbemiddeling, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Kenniscentrum Kind en Scheiding, Albertus de Oudelaan 1, 2273 CW Voorburg;
de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de Ouderschapsbemiddeling met kopie aan beide ouders en daarvan, indien het traject niet positief is verlopen, gelijktijdig een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming stuurt;
bepaalt dat de griffier binnen één week na ontvangst van de rapportage van een niet positief verlopen traject een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming toestuurt;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming bij een niet positief verlopen traject te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen, de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren en, indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
*
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats]
voorlopigbij de vader zal zijn volgens door de tussen de ouders onderling gemaakte afspraken;
*
bepaalt de door de vader, met ingang van 24 juni 2021 tot heden, aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] op € 245,- per maand en bepaalt de door de vader, met ingang van 7 juli 2022, aan de moeder te betalen kinderalimentatie op € 135,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de
definitieve omgangsregeling c.q. zorgregeling en het gezagaan tot
15 oktober 2022 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Koper, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2022.