3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte weliswaar tot ongewenst vreemdeling is verklaard, maar dat dit niet betekent dat hij daardoor ook strafbaar is, omdat moet kunnen worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de pleegdatum van het delict nog een actuele dreiging vormde voor de samenleving. Dat is niet het geval, aldus de raadsman. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in de drie jaren voorafgaande aan het ten laste gelegde feit niet is veroordeeld voor strafbare feiten die de openbare orde betreffen.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft de Poolse nationaliteit.Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn), is de verdachte een burger van de Europese Unie.
Op grond van artikel 27 van de Verblijfsrichtlijn mag een lidstaat het vrije verkeer en verblijf van burgers van de Europese Unie beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of de volksgezondheid. Redenen hiervoor moeten gericht zijn op het gedrag van de persoon en mogen, naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, niet enkel gebaseerd zijn op eerdere strafrechtelijke veroordelingen. Het gedrag van de persoon moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Bij beschikking van 21 januari 2020 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de verdachte ongewenst verklaard.De verdachte is hiervan op de hoogte.
De rechtbank dient twee vragen te beantwoorden, te weten (1) of de ongewenstverklaring destijds evident in strijd met artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn is afgegeven en (2) of de verdachte ten tijde van het plegen van het feit nog een actuele, werkelijke, voldoende ernstige bedreiging vormde voor een fundamenteel belang van de samenleving.
De rechtbank overweegt dat er ten aanzien van de eerste vraag geen verweer is gevoerd en ook niet is gebleken dat de ongewenstverklaring destijds in strijd met artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn is afgegeven, zodat die vraag negatief moet worden beantwoord.
Ten aanzien van de tweede vraag overweegt de rechtbank dat alle feitelijke en juridische gegevens die zien op de situatie van verdachte moeten worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of verdachte een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
Zoals hierna bewezen zal worden verklaard, heeft de verdachte zijn ex-partner mishandeld en een ruit van haar woning vernield. Uit het sfeerproces-verbaal, zoals dat zich in het dossier bevindt, volgt dat er sinds de ongewenstverklaring meerdere meldingen zijn geweest dat de verdachte overlast veroorzaakt en zijn ex-partner lastig valt. Huiselijk geweld is ernstig en heeft doorgaans langdurige gevolgen voor de slachtoffers. Met dergelijk gedrag heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. De omstandigheid dat een en ander heeft plaatsgevonden in de relationele sfeer, maakt niet dat verdachte voor de (rest van de) gemeenschap geen gevaar zou opleveren. Het slachtoffer maakt immers deel uit van die te beschermen samenleving. Niet alleen het slachtoffer, maar ook de maatschappij ondervindt de nadelige gevolgen van huiselijk geweld door onder andere hogere zorg- en ondersteuningskosten en kosten aan uitkeringen omdat iemand niet of verminderd kan werken. Huiselijk geweld is in die zin dan ook geen probleem dat zich alleen tussen het slachtoffer en dader afspeelt, maar een maatschappelijk probleem.
De verdachte veroorzaakt aldus met zijn gedrag overlast voor de samenleving. De rechtbank is gelet op voorstaande van oordeel dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
De rechtbank verklaart op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 5 april 2022 in Nederland heeft verbleven terwijl hij wist dat hij ongewenst is verklaard en dat ook aan de overige voorwaarden van artikel 197 Sr is voldaan.
Feit 2
Aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft op 5 april 2022 aangifte gedaan van onder andere vernieling van een ruit door haar ex-vriend [verdachte] (hierna: de verdachte). Zij heeft verklaard dat zij gebonk op de voordeur hoorde en het geluid van glas dat brak. Vervolgens hoorde zij de verdachte schreeuwen aan de andere kant van de deur. Zij heeft toen de politie gebeld.
De politie die ter plaatse is gekomen zag in het portiek van de flat waar aangeefster woont glasscherven van een flesje bier liggen. Ook zag de verbalisant bloeddruppels in het portiek liggen. In de hal van de woning lagen verschillende glasscherven. In de woning trof de verbalisant de verdachte aan met een bebloede rechterhand en een plasje bloed onder hem.
De verdachte heeft verklaard dat het klopt dat de ruit door zijn toedoen kapot is gegaan en dat hij hierbij zijn hand heeft opengehaald.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij in de woning van [slachtoffer] verbleef en dat hij aan het schilderen was. Toen hij de trap waarop hij aan het schilderen was wilde verplaatsen kwam deze tegen de ruit aan waardoor deze kapot is gegaan en dat hij hierbij zijn hand heeft verwond. Daarna heeft hij voordat de politie kwam, de verfspullen, met uitzondering van de afdekfolie die hij bij elkaar in de hoek heeft gelegd, opgeruimd.
De rechtbank overweegt dat bij het proces-verbaal van aanhouding foto’s zijn gevoegd van de situatie waarin de ter plaatse gekomen politie de woning aantrof. De rechtbank neemt zelf waar dat uit de foto’s blijkt dat er veel glasscherven in de woning en slechts een paar voor de deur van de woning van [slachtoffer] liggen en dat er bloedspetters aan de buitenkant van het raamkozijn zitten. Ook heeft de rechtbank op de foto’s geen bloedsporen in de hal van de woning of aan het afdekolie waargenomen. Dit was echter wel logisch geweest indien zou worden uit gegaan van het scenario van de verdachte. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat de wel aangetroffen sporen niet stroken met de verklaring van de verdachte, maar juist passen bij de verklaring van aangeefster dat de verdachte de ruit vanaf de buitenkant van de woning kapot heeft gemaakt. De rechtbank acht gelet op het vorenstaande de verklaring van de verdachte op dit punt dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van de woning van [slachtoffer] heeft vernield.
Feit 3
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 4 april 2022 is mishandeld door de verdachte. Zij heeft verklaard dat zij hem aantrof in haar woning toen zij rond 16.00 uur thuis kwam en dat hij dronken was. In de woning was ook haar vriendin [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) aanwezig. Aangeefster vertelde de verdachte dat hij de woning moest verlaten, maar dat deed hij niet, waarna zij haar telefoon pakte om de politie te bellen. De verdachte probeerde vervolgens haar telefoon uit haar handen te pakken. Hij duwde haar daarbij hard tegen de muur en kneep hard in haar linkerborst waardoor zij een grote blauwe plek op haar borst had en pijn had.
Het dossier bevat foto’s van het letsel van [slachtoffer] waarop is te zien dat zij een bloeduitstorting heeft op haar linkerborst.
[betrokkene] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte met zijn handen naar [slachtoffer] toeging en haar een erg harde duw gaf ter hoogte van haar borsten.
Op grond van het vorenstaande verklaart de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door haar tegen de muur te duwen en in haar borst te knijpen.