ECLI:NL:RBDHA:2022:6937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
09/086973-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een ongewenst vreemdeling voor mishandeling en vernieling

Op 15 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat de ongewenstverklaring van de verdachte niet in strijd was met artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn. De verdachte, geboren in Polen, was ten tijde van de feiten een acute bedreiging voor de samenleving. De rechtbank behandelde drie tenlastegelegde feiten: het verblijven in Nederland als ongewenst vreemdeling, het opzettelijk vernielen van een ruit die toebehoorde aan zijn ex-partner, en de mishandeling van deze ex-partner. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 5 april 2022 in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard. Tevens werd bewezen dat hij opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van de woning van zijn ex-partner had vernield en haar op 4 april 2022 had mishandeld. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op voor de duur van twee jaar, waarbij de verdachte geen recht had op aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en het recidiverisico van de verdachte, die eerder al meerdere keren was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/086973-22
Datum uitspraak: 15 juli 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Ter Apel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Achahbar en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.M.V. Bandhoe naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 5 april 2022 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden
- dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF
- dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
2. hij op of omstreeks 5 april 2022 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3. hij op of omstreeks 4 april 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen de muur aan te duwen en/of die [slachtoffer] in haar borst te knijpen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte weliswaar tot ongewenst vreemdeling is verklaard, maar dat dit niet betekent dat hij daardoor ook strafbaar is, omdat moet kunnen worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de pleegdatum van het delict nog een actuele dreiging vormde voor de samenleving. Dat is niet het geval, aldus de raadsman. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in de drie jaren voorafgaande aan het ten laste gelegde feit niet is veroordeeld voor strafbare feiten die de openbare orde betreffen.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft de Poolse nationaliteit. [2] Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn), is de verdachte een burger van de Europese Unie.
Op grond van artikel 27 van de Verblijfsrichtlijn mag een lidstaat het vrije verkeer en verblijf van burgers van de Europese Unie beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of de volksgezondheid. Redenen hiervoor moeten gericht zijn op het gedrag van de persoon en mogen, naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, niet enkel gebaseerd zijn op eerdere strafrechtelijke veroordelingen. Het gedrag van de persoon moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Bij beschikking van 21 januari 2020 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de verdachte ongewenst verklaard. [3] De verdachte is hiervan op de hoogte. [4]
De rechtbank dient twee vragen te beantwoorden, te weten (1) of de ongewenstverklaring destijds evident in strijd met artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn is afgegeven en (2) of de verdachte ten tijde van het plegen van het feit nog een actuele, werkelijke, voldoende ernstige bedreiging vormde voor een fundamenteel belang van de samenleving.
De rechtbank overweegt dat er ten aanzien van de eerste vraag geen verweer is gevoerd en ook niet is gebleken dat de ongewenstverklaring destijds in strijd met artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn is afgegeven, zodat die vraag negatief moet worden beantwoord.
Ten aanzien van de tweede vraag overweegt de rechtbank dat alle feitelijke en juridische gegevens die zien op de situatie van verdachte moeten worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of verdachte een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
Zoals hierna bewezen zal worden verklaard, heeft de verdachte zijn ex-partner mishandeld en een ruit van haar woning vernield. Uit het sfeerproces-verbaal, zoals dat zich in het dossier bevindt, volgt dat er sinds de ongewenstverklaring meerdere meldingen zijn geweest dat de verdachte overlast veroorzaakt en zijn ex-partner lastig valt. Huiselijk geweld is ernstig en heeft doorgaans langdurige gevolgen voor de slachtoffers. Met dergelijk gedrag heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. De omstandigheid dat een en ander heeft plaatsgevonden in de relationele sfeer, maakt niet dat verdachte voor de (rest van de) gemeenschap geen gevaar zou opleveren. Het slachtoffer maakt immers deel uit van die te beschermen samenleving. Niet alleen het slachtoffer, maar ook de maatschappij ondervindt de nadelige gevolgen van huiselijk geweld door onder andere hogere zorg- en ondersteuningskosten en kosten aan uitkeringen omdat iemand niet of verminderd kan werken. Huiselijk geweld is in die zin dan ook geen probleem dat zich alleen tussen het slachtoffer en dader afspeelt, maar een maatschappelijk probleem.
De verdachte veroorzaakt aldus met zijn gedrag overlast voor de samenleving. De rechtbank is gelet op voorstaande van oordeel dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
De rechtbank verklaart op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 5 april 2022 in Nederland heeft verbleven terwijl hij wist dat hij ongewenst is verklaard en dat ook aan de overige voorwaarden van artikel 197 Sr is voldaan.
Feit 2
Aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft op 5 april 2022 aangifte gedaan van onder andere vernieling van een ruit door haar ex-vriend [verdachte] (hierna: de verdachte). Zij heeft verklaard dat zij gebonk op de voordeur hoorde en het geluid van glas dat brak. Vervolgens hoorde zij de verdachte schreeuwen aan de andere kant van de deur. Zij heeft toen de politie gebeld. [5]
De politie die ter plaatse is gekomen zag in het portiek van de flat waar aangeefster woont glasscherven van een flesje bier liggen. Ook zag de verbalisant bloeddruppels in het portiek liggen. In de hal van de woning lagen verschillende glasscherven. In de woning trof de verbalisant de verdachte aan met een bebloede rechterhand en een plasje bloed onder hem. [6]
De verdachte heeft verklaard dat het klopt dat de ruit door zijn toedoen kapot is gegaan en dat hij hierbij zijn hand heeft opengehaald. [7]
De verdachte heeft verder verklaard dat hij in de woning van [slachtoffer] verbleef en dat hij aan het schilderen was. Toen hij de trap waarop hij aan het schilderen was wilde verplaatsen kwam deze tegen de ruit aan waardoor deze kapot is gegaan en dat hij hierbij zijn hand heeft verwond. Daarna heeft hij voordat de politie kwam, de verfspullen, met uitzondering van de afdekfolie die hij bij elkaar in de hoek heeft gelegd, opgeruimd.
De rechtbank overweegt dat bij het proces-verbaal van aanhouding foto’s zijn gevoegd van de situatie waarin de ter plaatse gekomen politie de woning aantrof. De rechtbank neemt zelf waar dat uit de foto’s blijkt dat er veel glasscherven in de woning en slechts een paar voor de deur van de woning van [slachtoffer] liggen en dat er bloedspetters aan de buitenkant van het raamkozijn zitten. Ook heeft de rechtbank op de foto’s geen bloedsporen in de hal van de woning of aan het afdekolie waargenomen. Dit was echter wel logisch geweest indien zou worden uit gegaan van het scenario van de verdachte. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat de wel aangetroffen sporen niet stroken met de verklaring van de verdachte, maar juist passen bij de verklaring van aangeefster dat de verdachte de ruit vanaf de buitenkant van de woning kapot heeft gemaakt. De rechtbank acht gelet op het vorenstaande de verklaring van de verdachte op dit punt dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van de woning van [slachtoffer] heeft vernield.
Feit 3
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 4 april 2022 is mishandeld door de verdachte. Zij heeft verklaard dat zij hem aantrof in haar woning toen zij rond 16.00 uur thuis kwam en dat hij dronken was. In de woning was ook haar vriendin [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) aanwezig. Aangeefster vertelde de verdachte dat hij de woning moest verlaten, maar dat deed hij niet, waarna zij haar telefoon pakte om de politie te bellen. De verdachte probeerde vervolgens haar telefoon uit haar handen te pakken. Hij duwde haar daarbij hard tegen de muur en kneep hard in haar linkerborst waardoor zij een grote blauwe plek op haar borst had en pijn had. [8]
Het dossier bevat foto’s van het letsel van [slachtoffer] waarop is te zien dat zij een bloeduitstorting heeft op haar linkerborst. [9]
[betrokkene] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte met zijn handen naar [slachtoffer] toeging en haar een erg harde duw gaf ter hoogte van haar borsten. [10]
Op grond van het vorenstaande verklaart de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door haar tegen de muur te duwen en in haar borst te knijpen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. hij op 5 april 2022 te ’s-Gravenhage als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist
- dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
2. hij
omstreeks5 april 2022 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan
[slachtoffer] toebehoorde heeft vernield;
3. hij op 4 april 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen de muur aan te duwen en die [slachtoffer] in haar borst te knijpen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Subsidiair heeft de officier van justitie oplegging van de ISD-maatregel gevorderd voor de duur van één jaar, zonder aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen en hem de kans te bieden vrijwillig het land te verlaten, eventueel met oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner en de vernieling van een ruit van de woning van zijn ex-partner. Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Tevens heeft de verdachte aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen en heeft hij schade en overlast veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte in Nederland verbleven terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard. Hiermee heeft de verdachte het Nederlandse vreemdelingenbeleid willens en wetens doorkruist en het belang dat de samenleving heeft bij de respectering en naleving van door het bevoegd gezag genomen beslissingen – en daarmee het belang van de openbare orde – geschonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 juni 2022. Hieruit volgt dat de verdachte de afgelopen jaren vele malen is veroordeeld voor andersoortige en soortgelijke feiten. Ook blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het nu bewezenverklaarde feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een gevangenisstraf is veroordeeld. De bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd na de volledige tenuitvoerlegging van deze straffen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte
d.d. 24 juni 2022. Uit het rapport komt naar voren dat de reclassering problemen constateert bij de verdachte op alle leefgebieden, waaronder relationele problemen en problematische omgang met alcohol. De reclassering rapporteert dat de verdachte op 24-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen en het hem niet is gelukt om in zijn jaren hier in Nederland een stabiel bestaan op te bouwen. De verdachte is meerdere keren met justitie in aanraking gekomen voor strafbare feiten, al dan niet gepleegd onder invloed van alcohol. Twee keer eerder is hem een reclasseringstoezicht opgelegd, maar er is nooit hulpverlening van de grond gekomen omdat de verdachte niet verscheen op afspraken. De verdachte is al vijf keer eerder Nederland uitgezet, maar komt steeds weer terug. De reclassering rapporteert dat de verdachte weinig zelfinzicht toont en ontkent dat hij problemen heeft.
De reclassering schat het recidiverisico hoog in, nu de verdachte weigert om Nederland te verlaten en er sprake is van alcoholproblematiek.
De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, waarbij de maatregel vooral gericht zal zijn op een terugkeer naar Polen, maar hem ook de gelegenheid biedt om deel te nemen aan interventies, onder andere op het gebied van verslaving en psychische problematiek zodat hij aan zijn problemen kan werken.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het licht nu heeft gezien en dat hij niet wil dat aan hem een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd. De verdachte heeft verder verklaard dat hij Nederland vrijwillig wil verlaten.
De rechtbank overweegt dat uit het reclasseringsrapport en het strafblad van de verdachte volgt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. De verdachte geeft aan zijn leven te willen beteren, maar hij heeft meerdere kansen gehad in het verleden en heeft hiertoe zelf geen actie ondernomen. Omdat de verdachte steeds weer overlast en schade veroorzaakt, gaat nu het belang van de samenleving voor. Daarom is het voor de veiligheid van personen en goederen nodig om de ISD-maatregel op te leggen. Daarnaast kan de ISD-maatregel een bijdrage leveren aan het oplossen van de (verslavings-)problematiek van de verdachte en het aanleren van vaardigheden om zich in het land van herkomst staande te kunnen houden. Verder kan in de periode van de ISD-maatregel worden gezocht naar opvang in het land van herkomst. Aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan.
Vooral ter optimale bescherming van de maatschappij, maar ook om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en te zorgen dat er voldoende tijd is om de terugkeer naar Polen te realiseren, is het belangrijk voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet aftrekken van de duur van die maatregel.
De rechtbank ziet geen reden om te bepalen dat er een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n, 57, 197, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard;
ten aanzien van feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort vernielen;
ten aanzien van feit 3:mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (TWEE) JAREN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. U-A-Sai, voorzitter,
mr. N.I.S. Boers, rechter,
mr. S.E. van den Brink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Westhoek griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PL nummer] , van de politie eenheid Den Haag met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 83).
2.Het geschrift, te weten de ID-staat van verdachte [verdachte] , p. 18
3.Het geschrift, te weten de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, p. 39-43
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 juli 2022
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 22-23
6.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 3-4
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 juli 2022
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 22-23
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 25-27
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene] , p. 81-83