ECLI:NL:RBDHA:2022:6986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
SGR 20/7490 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak hebben opposanten verzet ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2021, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om te oordelen over een verzoek van de Stichting Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond. De opposanten stelden dat de stichting wel degelijk een bestuursorgaan is en dat de rechtbank Rotterdam hen had doorverwezen naar de rechtbank Den Haag, wat zou impliceren dat de bestuursrechter bevoegd zou zijn. De rechtbank Den Haag heeft echter vastgesteld dat de rechtbank Rotterdam geen oordeel heeft gegeven over de bevoegdheid en dat de zaak enkel was doorgestuurd. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat het verzet te laat is ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van verzet is verstreken. De opposanten hebben geprobeerd de termijnoverschrijding toe te lichten, maar de rechtbank heeft geen redenen gevonden om tot een andere conclusie te komen. De rechtbank heeft daarom het verzet niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 15 juli 2021 in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7490 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 op het verzet van

[opposant 1] en [opposant 2] , uit [woonplaats] (Rotterdam), opposanten

Inleiding

Opposanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de Stichting Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond (de stichting) om niet te voldoen aan het verzoek om over te gaan tot vernietiging van (persoons)gegevens.
In de uitspraak van 15 juli 2021 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard. Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 1 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens opposanten mevrouw [opposant 1] deelgenomen, daarbij bijgestaan door mevrouw [A] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank heeft op 15 juli 2021 uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. In de uitspraak van 15 juli 2021 is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de stichting geen bestuursorgaan is in de zin van de Awb. Daarom is een brief van die stichting ook geen besluit zoals bedoeld in de Awb en kan hiertegen geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. De rechtbank heeft zich dan ook onbevoegd verklaard en in rechtsoverweging 6 van haar uitspraak van 15 juli 2021 opgemerkt dat opposanten voor deze zaak naar de civiele rechter kunnen gaan.
2. Opposanten voeren tegen dit oordeel aan dat de rechtbank Rotterdam, die het beroepschrift heeft doorgezonden naar de rechtbank Den Haag, uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de bestuursrechter wel bevoegd is. Daarnaast staat op de website van Veilig Thuis Haaglanden dat Veilig Thuis in Den Haag deel uitmaakt van een bestuursrechtelijke organisatie. Volgens opposanten is in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld nu hun zaak bij de rechtbank Rotterdam wel door de bestuursrechter zou zijn behandeld.
3. De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank Rotterdam geen oordeel heeft gegeven over de zaak van opposanten. Ook niet voor wat betreft de vraag of de zaak door de bestuursrechter kan worden behandeld. Indien medewerkers van de informatiebalie van de rechtbank Rotterdam aan opposante hebben medegedeeld dat haar zaak bij de bestuursrechter moest worden ingediend, dan hebben zij zich helaas vergist. Dat betekent echter niet dat de bestuursrechter van de rechtbank Rotterdam zichzelf wel bevoegd vond om de zaak inhoudelijk te beoordelen. De zaak is door de rechtbank Rotterdam slechts doorgestuurd naar de rechtbank Den Haag. Deze laatste rechtbank heeft zich wel over de vraag gebogen of de bestuursrechter bevoegd is en daarop een antwoord gegeven in de uitspraak van 15 juli 2021.
4. Voor wat betreft het verzet, komt de rechtbank tot het volgende oordeel. De brieven van opposante van 29 september 2021 en 1 januari 2022 worden door de rechtbank opgevat als een verzetschrift tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 juli 2021. De rechtbank moet eerst beoordelen of het verzetschrift op tijd is ingediend.
5. De rechtbank is van oordeel dat het verzetschrift niet op tijd en dus te laat is ingediend. De uitspraak waartegen verzet is ingesteld is op 19 juli 2021 aan opposanten verzonden. Dit betekent dat de termijn waarbinnen verzet kan worden ingediend, is begonnen op 20 juli 2021 en zes weken later is geëindigd. De brief van 29 september 2021 die opposanten aan de rechtbank Rotterdam hebben gestuurd, is dan ook buiten deze termijn en dus te laat ingediend.
6. De griffier heeft opposanten bij brief van 22 december 2021 de gelegenheid geboden om de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Opposanten hebben in hun brief van 1 januari 2022 toegelicht dat de brief naar de Rechtbank Rotterdam inderdaad een poging was om alsnog verzet in te stellen. Dat opposanten niet eerder verzet hebben ingediend, komt onder meer doordat zij teleurgesteld zijn in de Nederlandse rechtspraak.
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzet niet-ontvankelijk is, omdat opposanten het verzetschrift te laat hebben ingediend. Er zijn geen redenen gebleken die tot een andere conclusie kunnen leiden. Dit betekent dat de uitspraak van de rechtbank van
15 juli 2021 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Aaron, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.Y. Majoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.