ECLI:NL:RBDHA:2022:7008
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verplichting tot medewerking aan onderzoek naar rijgeschiktheid opgelegd door CBR
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de verplichting die aan eiser is opgelegd door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. Dit besluit volgde op een incident op 20 februari 2021, waarbij de politie merkwaardig rijgedrag van eiser constateerde. Eiser werd verplicht om een psychologisch onderzoek te ondergaan, waarvan hij de kosten van € 433,- heeft betaald. De psychiater concludeerde dat eiser rijgeschikt was zonder termijnbeperking, maar het CBR had eerder al het bezwaar van eiser tegen de verplichting om mee te werken aan het onderzoek ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft op 20 juli 2022 geoordeeld dat het CBR terecht de verplichting heeft opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het CBR mocht afgaan op de feiten zoals deze in het proces-verbaal door de politie zijn vastgelegd. Eiser had zich vreemd gedragen tijdens de controle en had niet adequaat gereageerd op het stopteken van de politie. De rechtbank concludeerde dat de verplichting om deel te nemen aan het onderzoek naar rijgeschiktheid niet onterecht was opgelegd, ondanks het feit dat de psychiater later concludeerde dat eiser rijgeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.