ECLI:NL:RBDHA:2022:7021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
09/273136-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting na onvoldoende bewijs en inconsistentie in verklaringen

In de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats], heeft de rechtbank Den Haag op 11 april 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting van [slachtoffer] op 6 augustus 2019 te 's-Gravenhage. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, verwijzend naar de verklaringen van het slachtoffer en getuigen. Het slachtoffer had consistent verklaard dat zij door de verdachte was verkracht, en er was DNA van de verdachte aangetroffen op de borst van het slachtoffer.

De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was. De raadsvrouw betoogde dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren door haar voorgeschiedenis en inconsistenties. Bovendien ontbraken fysieke sporen die de verklaringen van het slachtoffer konden ondersteunen. De getuigenverklaringen waren ook niet voldoende om de beschuldigingen te onderbouwen.

De rechtbank beoordeelde of er voldoende steunbewijs was voor de verklaring van het slachtoffer. Het enige bewijs dat buiten haar eigen verklaring viel, was het DNA-spoor, maar dit kon niet worden gekoppeld aan de seksuele handelingen die ten laste waren gelegd. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde verkrachting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/273136-20
Datum uitspraak: 11 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 28 maart 2022.
De officier van justitie in deze zaak is mr. C.A.M. Eijgenraam en de advocaat van de verdachte is mr. J.I. Echteld te Gouda. De verdachte is ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 augustus 2019 te 's-Gravenhage, althans (elders) in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van [slachtoffer] ,
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] ,
- het (tong)zoenen van [slachtoffer] en/of
- het zoenen van de borsten van [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid (telkens) hierin dat hij, verdachte,
- [slachtoffer] (onverhoeds) heeft beetgepakt en (vervolgens) de broek van [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken,
- [slachtoffer] in de nek heeft geknepen en/of bij de nek heeft vastgepakt en (vervolgens) het hoofd van [slachtoffer] richting zijn, verdachtes, penis heeft geduwd
en/of
- [slachtoffer] het toilet in heeft geduwd
en/of (aldus) voor [slachtoffer] een (intimiderende/onderdrukkende) situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet aan voornoemde handelingen kon onttrekken;
(art 242 Wetboek van Strafrecht)

3.Vrijspraak

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het slachtoffer heeft zowel bij de begeleidster van de groep, de [aangeefster] , als bij de politie consistent verklaard dat zij door de verdachte is verkracht. [getuige] heeft, rond het tijdstip dat de verkrachting heeft plaatsgevonden, een vrouw horen schreeuwen. [getuige] en [getuige] hebben het slachtoffer bij de verdachte op de kamer gezien, en zij hebben verklaard dat zij van de verdachte tegen de begeleiders op de groep hebben moeten zeggen dat hij zijn tas aan het inpakken was. Bovendien is bij het slachtoffer op de rechterborst een speekselspoor aangetroffen dat het DNA van de verdachte bevat. Dat kan daar niet terecht zijn gekomen door te strelen, zoals door de verdachte wel is verklaard. Uit de verklaringen van het slachtoffer kan niet afgeleid worden dat de seksuele handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden. Dit is dan ook tegen haar wil in geweest.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar zijn, omdat deze verklaringen zijn ingegeven door haar belaste voorgeschiedenis. Bovendien zijn haar verklaringen niet consistent. Bij het slachtoffer zijn geen blauwe plekken gevonden die passen bij haar verklaring dat zij door de verdachte in haar nek is vastgepakt en geknepen. Alleen de verklaring van het slachtoffer dat de verdachte met zijn vingers en penis in haar vagina is geweest, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Bovendien is op deze plaats juist geen DNA van de verdachte aangetroffen. Het spoor dat afkomstig is van de borst van het slachtoffer, en waarop het DNA van de verdachte is aangetroffen, is onvoldoende om verkrachting te kunnen bewijzen. Bovendien verbleven de verdachte en het slachtoffer beiden op dezelfde groep in de [instelling] , waardoor het DNA ook indirect heeft kunnen worden overgedragen. De getuigenverklaringen kunnen alleen al vanwege het tijdsverloop sedert het ten laste gelegde feit niet dienen tot bewijs. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van de getuigen niet dat sprake is geweest van dwang.
3.3
Beoordeling
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij op 6 augustus 2019 verkracht is door de verdachte. De verdachte ontkent dat hij haar heeft verkracht.
De rechtbank ziet zich bij die stand van zaken gesteld voor de vraag of er zich voldoende steunbewijs in de zin van art 342 lid 2 Sv in het dossier bevindt voor de verklaring [slachtoffer] .
De rechtbank constateert dat aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting buiten haar eigen verklaring geen ander direct bewijs valt te ontlenen ter ondersteuning van de verklaringen van [slachtoffer] . [aangeefster] is niet getuige geweest van de gebeurtenissen en heeft haar informatie van een collega die evenmin heeft gezien wat er is gebeurd, maar die later die dag wel met [slachtoffer] heeft gesproken. De [getuige] en [getuige] verklaren slechts dat zij [slachtoffer] bij de verdachte op de kamer hebben gezien. Zij hebben niet gezien dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen het slachtoffer en de verdachte. Om die reden bieden ook deze verklaringen geen ondersteuning voor de verklaring van [slachtoffer] .
Tot slot bevat het dossier bevindingen van een sporenonderzoek, waarbij een speekselspoor is aangetroffen op de borst van [slachtoffer] . In dit speekselspoor is DNA aangetroffen, waarvan wordt beschreven dat het een miljard keer waarschijnlijker is dat het afkomstig is van de verdachte dan van een willekeurige niet aan de verdachte verwante persoon. Echter, het aantreffen van het DNA van de verdachte op de borst van [slachtoffer] kan niet bijdragen aan het bewijs dat de verdachte seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer] .
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde verkrachting.

4.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 11 april 2022.