ECLI:NL:RBDHA:2022:7096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
SGR 20/4810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een gezinshuis en studio's in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2022 wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Teylingen beoordeeld. Het college had op 16 juni 2020 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een gezinshuis met vier studio's op een perceel in [plaats]. Eisers, die in de nabijheid van het perceel wonen, vrezen dat het bouwplan hun woon- en leefklimaat negatief zal beïnvloeden door vermindering van zonlicht, inbreuk op hun privacy en geluidsoverlast. De rechtbank heeft de beroepen op 28 juni 2022 behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij eisers en de gemachtigden van het college en vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan, maar dat het college op basis van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) toestemming heeft gegeven voor de afwijking. De voorzieningenrechter had eerder op 22 september 2020 het verzoek van eisers om een voorlopige voorziening afgewezen, en de rechtbank onderschrijft dit oordeel. De rechtbank concludeert dat de negatieve gevolgen van het bouwplan voor eisers niet zo groot zijn dat het woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast.

De rechtbank stelt vast dat de eisers onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming, maar dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van het besluit. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/4810, SGR 20/4866 en SGR 20/5068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres 1](eiseres 1)
, [eiseres 2](eiser 2) , en
[eiseres 3](eiseres 3)
,te [woonplaats] , (tezamen: eisers)
en

het college van burgemeester en wethouders van Teylingen (het college)

(gemachtigden: S. Hardeveld-Kleuver en L. van der Klaauw).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], te [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van
16 juni 2020 (het bestreden besluit). In dit besluit heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een gezinshuis en vier studio’s op de locatie [adres] naast [huisnummer 1] in [plaats] .
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
Bij uitspraak van 22 september 2020 heeft de voorzieningenrechter eisers verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juni 2022 op zitting behandeld met behulp van een beeldverbinding. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van het college en vergunninghouder, vergezeld door [A] .

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
1.1.
Vergunninghouder heeft op het perceel tussen [adres] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] in [plaats] (hierna: het perceel) een gezinshuis met daarbij vier studio’s gebouwd. Hier worden moeders met hun kind opgevangen die uit een probleemsituatie komen. Sinds september 2021 zijn de studio’s in gebruik.
1.2.
Het bouwplan is in strijd met het geldende bestemmingsplan “Hooghkamer 2011 (geconsolideerde versie) inclusief 3e herziening” (hierna: het bestemmingsplan). Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) toestemming gegeven voor de bouw en het afwijken van het bestemmingsplan.
1.3.
Eiseressen 1 en 3 wonen naast de noordwestelijke kant van het perceel. Eiser 2 woont naast eiseres 1 op korte afstand van het perceel. Volgens eisers heeft de gemeente hen niet goed geïnformeerd over het bouwplan en zijn hun belangen onvoldoende betrokken bij de besluitvorming. Zo vrezen eisers dat het bouwplan hun woon- en leefklimaat zal aantasten door vermindering van zonlicht, inbreuk op hun privacy en geluidsoverlast.
Uitspraak van de voorzieningenrechter
2. Op 22 september 2022 heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening hangende de beroepsprocedure afgewezen. In deze uitspraak overweegt de voorzieningenrechter – samengevat weergegeven – dat de voorgeschiedenis en het mislukte mediationtraject niet maken dat het bouwplan onrechtmatig is. Over de door eisers gevreesde vermindering van zonlicht en privacy en geluidsoverlast overweegt de voorzieningenrechter dat deze negatieve gevolgen niet zo groot zijn dat in redelijkheid niet meer kan worden gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor eisers.
Toetsingskader: afwijken van het bestemmingsplan
3.1.
Volgens het bestemmingsplan heeft het perceel van vergunninghouder de enkelbestemmingen ‘Wonen-1’ en ‘Tuin’, de bouwaanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – bouwen zonder bouwvlak’ en ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten – woning’ (het noordoostelijke deel van het perceel), en maatvoering ‘maximum aantal wooneenheden: 1’.
3.2.
Het bouwplan is op de volgende vier punten in strijd met het bestemmingsplan:
1. Een deel van de woning wordt gebouwd op gronden met de bestemming ‘Tuin’;
2. Er wordt meer dan 100 m2 aan bijgebouwen op het perceel gerealiseerd;
3. Een deel van de bijgebouwen wordt gebruikt binnen de functie ‘maatschappelijk’;
4. Er wordt gebouwd binnen de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten – woning’.
4. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [1]
Bespreking van de beroepsgronden
5. Over de aspecten geluid, privacy en schaduw overweegt de rechtbank het volgende. In zijn uitspraak van 22 september 2022 heeft de voorzieningenrechter hierover geoordeeld (overwegingen 5 t/m 5.5) dat het bouwplan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers. Eisers hebben in deze beroepsprocedure geen nieuwe argumenten naar voren gebracht. De rechtbank verenigt zich op dit punt dan ook met het oordeel van de voorzieningenrechter en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Daarbij betrekt de rechtbank de toelichting van eisers ter zitting dat het wat overlast betreft uiteindelijk wel meevalt, maar zij vooral moeite blijven houden met de manier waarop het bouwplan tot stand is gekomen en de rol van het college daarin. De rechtbank zal daar in het vervolg van de uitspraak op ingaan.
6.1.
De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eisers over de totstandkoming van het bestreden besluit zo dat zij betogen dat het college hen bij de aankoop van hun woning verkeerd heeft voorgelicht én zij, als omwonenden, onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming. Ook op deze beroepsgronden is de voorzieningenrechter ingegaan in zijn uitspraak (overwegingen 4 t/m 4.4.). De rechtbank onderschrijft ook deze overwegingen. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank nog het volgende.
6.2.
Eiseressen 1 en 3 hebben hun woning in 2018 gekocht. Eiseres 3 heeft destijds bij verweerder geïnformeerd naar de mogelijkheden van het perceel aan de [adres] . Verweerder heeft toen aan eiseres 3 meegedeeld dat planologisch gezien één vrijstaande woning was toegestaan op dit perceel. Eiser 2 heeft zijn huis in augustus 2019 gekocht en heeft in mei en juni 2019 contact gehad met een ambtenaar van de gemeente over de planologische mogelijkheden van het perceel aan de [adres] . In mei 2019 heeft deze ambtenaar gezegd dat er geen plannen bekend waren voor het perceel, maar in een
e-mail van 17 juni 2019 heeft hij aan eiser 2 meegedeeld dat het initiatief van vergunninghouder bekend was bij het college en dit initiatief deels in strijd is met het bestemmingsplan. Eiseres 1 heeft niet geïnformeerd bij het college omdat eiseres 3 en eiser 2 dat al hadden gedaan.
6.3.
Vergunninghouder en het college hebben op zitting toegelicht dat zij sinds begin 2019 in gesprek zijn geweest over mogelijke locaties voor het initiatief van vergunninghouder. In die periode zijn verschillende locaties de revue gepasseerd en lag de focus eerst op een ander perceel dan het perceel aan de [adres] . Nadat het niet mogelijk bleek om het initiatief daar te realiseren is op 19 juni 2019 het eerste serieuze gesprek gevoerd over de locatie aan de [adres] . De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om niet uit te gaan van het hiervoor geschetste tijdspad. Op het moment dat eiseres 3 (in 2018) bij het college informeerde, waren de gesprekken tussen vergunninghouder en het college dus nog niet opgestart en werd dus ook nog niet gesproken over het perceel aan de [adres] . Met de verwijzing naar de planologische mogelijkheden op grond van het bestemmingsplan heeft het college eiseres 3 dan ook niet onjuist voorgelicht. Met betrekking tot eiser 2 overweegt de rechtbank dat hij op de hoogte is gebracht op het moment dat het initiatief concrete vormen ging aannemen op het perceel aan de [adres] (half juni 2019). De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het college eiser 2 eerder op de hoogte had moeten stellen van de verkennende gesprekken met vergunninghouder. Die gesprekken waren toen immers nog niet toegespitst op de locatie aan de [adres] . Daar komt nog bij dat eiser 2 zijn woning pas heeft gekocht in augustus 2019 en op dat moment dus al van het initiatief op de hoogte was.
6.4.
De omstandigheid dat het college niet eerder met eisers in overleg is getreden, maakt het bouwplan evenmin onrechtmatig. De wet vereist immers niet dat het college voorafgaand aan het ter inzage leggen van het ontwerp-besluit met de omwonenden in gesprek gaat over het bouwplan. Eisers hebben de mogelijkheid gehad om hun belangen naar voren te brengen in een zienswijze. Eisers hebben van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Verweerder heeft die zienswijzen betrokken bij het bestreden besluit.
6.5.
Voor zover het eisers dwarszit dat verweerder een mediationtraject heeft opgestart op het moment dat er – volgens eisers – eigenlijk al geen aanpassingen meer mogelijk waren, overweegt de rechtbank dat eisers aan de enkele omstandigheid dat een mediationtraject is opgestart geen gerechtvaardigd vertrouwen konden ontlenen dat het bouwplan zou worden aangepast. Mediation is bovendien geen onderdeel van de voorbereidingsprocedure van de omgevingsvergunning die in afdeling 3.3 van de Wabo is voorgeschreven. Dat het mediationtraject volgens eisers te laat is gestart en niet tot het door hen gewenste resultaat heeft geleid, betekent dus niet dat in strijd is gehandeld met een wettelijk vereiste dat aan de voorbereiding van de omgevingsvergunning is gesteld.
6.6.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit op een rechtmatige wijze tot stand is gekomen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van