ECLI:NL:RBDHA:2022:7114
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verblijfsrecht als partner van een gemeenschapsonderdaan; beoordeling van de relatie en bewijsstukken in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Ghanese nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris om hem een EU-verblijfsdocument te verstrekken, omdat hij stelt dat hij verblijfsrecht ontleent aan zijn relatie met een Bulgaarse referente. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 juni 2022, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het bezwaar van de eiser kennelijk ongegrond heeft verklaard, omdat er volgens de staatssecretaris geen duurzame relatie zou zijn tussen eiser en referente, en dat de verklaringen van beide partijen onderling tegenstrijdig waren.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser en referente als tegenstrijdig moeten worden beschouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, ondanks deze procedurele tekortkoming, eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op vier belangrijke punten tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd door eiser en referente, wat de staatssecretaris heeft doen besluiten dat er geen sprake is van een duurzame relatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld, en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, en heeft de kosten vastgesteld op € 1.518,-. Ook moet de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.