ECLI:NL:RBDHA:2022:7115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
NL21.13708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Pakistaanse vreemdeling en de gevolgen van het niet verschijnen van de verweerder

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Pakistaanse vreemdeling. De eiser, geboren in 2003, had op 26 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 augustus 2021 was afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de verweerder verscheen niet ter zitting en bracht geen verweerschrift uit. In een tussenuitspraak van 27 juni 2022 heeft de rechtbank de verweerder in de gelegenheid gesteld om zijn proceshouding te heroverwegen, maar verweerder gaf aan tot inwilliging van de asielaanvraag over te willen gaan, met de kanttekening dat aanvullend onderzoek in Pakistan mogelijk zou zijn.

De rechtbank oordeelde dat de proceshouding van de verweerder onaanvaardbaar was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met het belang van eiser voor een zorgvuldige beoordeling van zijn asielverzoek. De rechtbank benadrukte dat het verlenen van internationale bescherming duidelijkheid moet bieden aan de aanvrager en dat het aankondigen van aanvullend onderzoek na een inwilliging onzorgvuldig is. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen één week een formeel besluit te nemen over de inwilliging van de asielaanvraag. Eiser werd in het gelijk gesteld en de rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van proceskosten.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van een zorgvuldige proceshouding van de verweerder in asielprocedures en de gevolgen van het niet verschijnen ter zitting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13708

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,geboren op [geboortedag] 2003 en van Pakistaanse nationaliteit, eiser,
[V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 4 augustus 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 augustus 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de

Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 26 augustus 2021 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen,
bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft op voorhand aangegeven niet te zullen
verschijnen en geen verweerschrift uit te zullen brengen.
Bij tussenuitspraak van 27 juni 2022 (NL21.13708-T, ECLI:NL:RBDHA:2022:6122) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier zich nader uit te laten over zijn procespositie en proceshouding in het vervolg van de procedure.
De rechtbank heeft verweerder, in het belang van eiser, telefonisch en per mail op 12 juli 2022 geattendeerd op het aanstaande verlopen van de termijn om te kunnen reageren op de tussenuitspraak.
Verweerder heeft bij brief van 15 juli 2022 gereageerd op de tussenuitspraak van 27 juni 2022 en aangegeven tot inwilliging van de asielaanvraag over te gaan. Eiser heeft hier bij brief van 15 juli 2022 op gereageerd en aangegeven het daadwerkelijke besluit tot inwilliging graag op korte termijn tegemoet te zien.
De rechtbank heeft partijen, na ontvangst van hun brieven, op 15 juli 2022 bericht dat op 18 juli 2022 om 09:00 uur uitspraak gedaan zal worden en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 27 juni 2022. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen wat de juridische en andere gevolgen zijn van het niet verschijnen
énhet niet verweren tegen de gronden van beroep in de onderhavige procedure, waarbij de rechtbank ook de ter zitting besproken beroepsgronden inhoudelijk heeft beoordeeld. De rechtbank heeft tevens overwogen het in het belang van eiser te achten om verweerder in deze procedure te laten reageren op uitspraak die de rechtbank zal doen om zodoende regie te kunnen blijven voeren en het tijdsverloop niet nog aanzienlijker te laten worden.
3. Verweerder heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak onder meer het navolgende aangegeven:
(…)
In de tussenuitspraak van uw Rechtbank van 27 juni 2022, NL21.13708 T, heeft uw rechtbank in rechtsoverwegingen 17 tot en met 27 gesteld dat de besluitvorming van verweerder een aantal gebreken vertoont.
Alhoewel verweerder zich niet met alle overwegingen kan verenigen, wordt dezerzijds geoordeeld dat in beginsel aanvullend onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag in de rede ligt. Gelet op het verloop van het nader gehoor, is de verwachting evenwel dat aanvullend horen niet de vereiste duidelijkheid gaat geven. Dit geldt eveneens ten aanzien van het laten verrichten van forensisch medisch onderzoek.
Verweerder is doende te onderzoeken of het mogelijk is onderzoek te laten verrichten in het land van herkomst. De mogelijkheden hiertoe zijn in de regel beperkt. Zo dit onderzoek mogelijk is, zal daarmee naar verwachting ook een aanzienlijke tijd gemoeid zijn.
Gegeven de omstandigheid dat de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel dateert van 26 augustus 2020 en – indien mogelijk – de te verwachten duur van een onderzoek in het land van herkomst, is verweerder voornemens de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel in te willigen en vooralsnog het voordeel van de twijfel te bieden. Indien zal blijken dat onderzoek in het land van herkomst niet mogelijk is, zal de vreemdeling daaromtrent worden geïnformeerd en eindigt daarmee de zaak. Zo dit onderzoek wel mogelijk is, zal de vreemdeling daaromtrent uiteraard eveneens worden geïnformeerd evenals over de uiteindelijke uitkomst van het onderzoek en de betekenis daarvan voor het behoud van de aan hem verleende verblijfsvergunning.
(…)
4. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft aangegeven heeft verweerder nagelaten om inhoudelijk te reageren op de gronden van beroep in de enige procedurele fase waarin dit kon. Aan de opmerkingen van verweerder dat hij “
zich niet met alle overwegingen kan verenigen” kent de rechtbank dan ook geen betekenis toe.
5. Verweerder heeft aangegeven vooralsnog aan eiser het voordeel van de twijfel te geven en tot inwilliging van de aanvraag van eiser over te gaan, maar desondanks thans te onderzoeken of in Pakistan nader onderzoek kan worden verricht.
6. De rechtbank vermag allereerst niet in te zien dat verweerder
thans,in deze fase van de procedure, aan eiser het voordeel van de twijfel gunt. Alle ter zitting besproken beroepsgronden slagen immers waardoor alle tegenwerpingen niet houdbaar zijn en in deze situatie niet goed valt in te zien dat er bij verweerder (nog) sprake kan zijn van twijfel.
7. Voor zover verweerder wel aanneemt dat het gunnen van het voordeel van de twijfel nodig is om tot vergunningverlening over te kunnen gaan en dit ook daadwerkelijk doet, vraagt de rechtbank zich af waarom verweerder dan nog nader onderzoek wenst te verrichten. Daargelaten dat verweerder gehouden is een verzoek om internationale bescherming grondig en volledig te onderzoeken zodra een dergelijk verzoek wordt gedaan en niet eerst ná het nemen van een besluit, is het, indien verweerder nu tot inwilliging overgaat, ook niet langer nodig om “
aanvullend onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag te doen”. Het verlenen van internationale bescherming vanwege een individueel relaas dient tot uitdrukking te brengen dat ook daadwerkelijk tot verblijfsaanvaarding wordt overgegaan en vergunningverlening dient dus zoveel mogelijk zekerheid te bieden aan degene wiens aanvraag wordt ingewilligd. Indien wordt ingewilligd en desondanks nader onderzoek naar de mogelijkheden om tot inwilliging wordt gedaan roept dit vragen op waar dit onderzoek dan betrekking op heeft. Indien tot inwilliging wordt overgegaan omdat het voordeel van de twijfel wordt gegund wordt bovendien dezelfde vergunning met dezelfde rechten en verplichtingen verleend als wanneer tot inwilliging wordt overgegaan en er bij verweerder geen enkele twijfel bestaat over de noodzaak om internationale bescherming te verlenen. Eiser kan door nader onderzoek geen “sterkere” vergunning krijgen en verweerder heeft reeds beslist dat de aanvraag wordt ingewilligd. Indien verweerder dus alleen nader onderzoek wil verrichten om te bezien of de aanvraag kan worden ingewilligd lijkt dit naar het oordeel van de rechtbank overbodig, terwijl dit wel onnodig onzekerheid voor eiser met zich brengt. Hierdoor blijft er voor eiser ook nadat zijn asielprocedure is afgerond door verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, toch een zwaard van Damocles boven zijn hoofd hangen.
8. De rechtbank vraagt zich bovendien af welk onderzoek verweerder in het land van herkomst van eiser meent te gaan verrichten. De werkzaamheden van de vader van eiser zijn, net als de identiteit en herkomst van eiser, immers reeds geloofwaardig geacht, waarbij bovendien te gelden heeft dat verweerder kennis heeft kunnen nemen van de door eiser overgelegde landeninformatie. Bij een inwilliging is verweerder weliswaar niet gehouden forensisch medisch onderzoek te laten verrichten. Indien verweerder op grond van nader onderzoek tot intrekking wenst over te gaan zal hij echter alsnog moeten motiveren, gelet op de overwegingen in de tussenuitspraak, waarom hij meent geen gehoudenheid hiertoe te hebben. De opmerking in de brief van verweerder dat forensisch medisch onderzoek naar verwachting geen duidelijkheid zal bieden over de inwilligbaarheid van de asielaanvraag acht de rechtbank niet begrijpelijk. Dit onderzoek zou, zoals overwogen in de tussenuitspraak, betrekking hebben op de kern van het asielrelaas en aan medische bevindingen kan nu juist sterke bewijswaarde toekomen. De rechtbank acht het dan ook opmerkelijk dat ofwel vooruit wordt gelopen op mogelijke onderzoeksresultaten, ofwel niet wordt ingezien dat en in welke mate medische bevindingen een verzoek om internationale bescherming kunnen staven.
9. De rechtbank merkt voorts op dat een vergunning of wél, of niet wordt verleend en het maken van een voorbehoud of het verlenen van een asielvergunning onder voorwaarden niet mogelijk is. Vanzelfsprekend kunnen bij elke toekenning van een internationale beschermingsstatus de in het Verdragsrecht, Unierecht en nationale wetgeving limitatief opgesomde gronden voor intrekking, beëindiging en niet-verlenging op enig moment aan de orde komen. Het bij het aankondigen dat tot inwilliging wordt overgaan reeds melding maken dat aanvullend onderzoek zal worden gedaan naar de vraag of wel tot inwilliging kan worden overgegaan creëert echter voor eiser een onzekere situatie en is in die zin onzorgvuldig jegens eiser. De rechtbank gaat er van uit dat de toezegging van verweerder dat eiser op de hoogte wordt gehouden van mogelijke onderzoeksresultaten gestand wordt gedaan en daadwerkelijk impliceert dat verweerder indien hij tot de conclusie komt dat het verrichten van nader onderzoek weinig zinvol is of om andere redenen niet (verder) zal plaatsvinden, eiser hiervan onmiddellijk op de hoogte wordt gesteld.
10. Verweerder heeft het besluit niet ingetrokken in reactie op de tussenuitspraak. Partijen zijn het er thans wel over eens dat het besluit moet worden vernietigd omdat de aanvraag van eiser om internationale bescherming moet worden ingewilligd. Omdat verweerder deze beslissing om tot inwilliging over te gaan feitelijk reeds heeft genomen, hoeft de rechtbank niet zelf te voorzien en kan de rechtbank volstaan met het vernietigen van het bestreden besluit en het aan verweerder opdragen om zijn reeds genomen beslissing in een formeel besluit neer te leggen. Dit betekent ook dat de te bepalen termijn voor verweerder om een nieuw te nemen besluit kort kan zijn. De beslissing is immers reeds genomen en inwilligende besluiten, voor zover de rechtbank kennis heeft kunnen nemen van dergelijke besluiten, zijn doorgaans zeer summier gemotiveerd.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat verweerder binnen één week na het bekendmaken van deze uitspraak zijn (inwilligende) besluit neemt en aan eiser doet toekomen.
11. Eiser wordt in het gelijk gesteld zodat de rechtbank een proceskostenveroordeling zal uitspreken voor het indienen van het beroep en het verschijnen ter zitting, waarbij de rechtbank de standaardmatig toegekende bedragen zal hanteren.
12. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen één week na de dag van de plaatsing van deze uitspraak in het digitale dossier een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak en de hieraan ten grondslag liggende tussenuitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 18 juli 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de hieraan ten grondslag liggende tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.