ECLI:NL:RBDHA:2022:7171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
NL22.9060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 19 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 25 oktober 2021 was ingediend. De rechtbank Den Haag heeft op 13 juli 2022 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, op 25 april 2022 is verstreken zonder dat verweerder een beslissing heeft genomen. Eiser heeft verweerder op 2 mei 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit.

Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank wijst erop dat, volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een termijn van acht weken voor het nemen van een besluit passend is. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit aan eiser bekendmaakt. Tevens oordeelt de rechtbank dat zij niet bevoegd is om een dwangsom aan de uitspraak te verbinden, zoals bepaald in de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, en verklaart het beroep gegrond. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9060

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 19 mei 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 25 oktober 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 25 april 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 2 mei 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen een termijn van twee weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden. Tot slot heeft eiser de rechtbank verzocht verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen.
5. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen, [1] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [2] De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder ondanks het verzoek van de rechtbank, geen verweerschrift heeft ingediend. Daarbij komt dat de ingebrekestelling dateert van 2 mei 2022, inmiddels al meer dan twee maanden geleden. De rechtbank zal daarom, in afwijking van voornoemde uitspraak van de Afdeling, bepalen dat verweerder thans binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt.
8. Ingevolge artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen, zoals deze luidt sinds 11 juli 2021, zijn artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw.
Op grond van artikel 3 van de Tijdelijke wet blijft artikel 1 buiten toepassing indien verweerder vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw en hij vóór die datum van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb heeft ontvangen.
9. Eiser heeft na inwerkingtreding van de Tijdelijke wet een asielaanvraag ingediend. Het niet van toepassing verklaren van afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb betekent dat de rechtbank niet bevoegd is om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden.
10. Vaststaat dat verweerder niet binnen de hiervoor gestelde termijn op de aanvraag van eiser heeft beslist. Gelet hierop veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
2.Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).